Met blaadren op de rug en aan de poten struiken,
liet eens een ezel zich als kreupelhout gebruiken
door een gewiekste leeuw, die jagen ging in ’t woud.
‘ t Is simpel,’ zei de leeuw.‘Ik maak de beesten koud,
zodra jij, door geschreeuw, ze uit het bos doet vluchten.
Ze zien jou aan voor struik en denken niets te duchten,
maar komen zij dichtbij: sla ze de schrik om t lijf!
Bij Sint Hubertus, vriend, die buit is buiten kijf!’
Niet lang daarna weerklinkt een hartverscheurend krijsen;
en herten,evers, bokken rennen ten bewijze
dat ook dit leeuweplan weer prachtig is geslaagd.
Ontelbaar is het tal dat om genade vraagt.
Wanneer de jager, later, moe van zoveel slachten,
de ezel bij zich roept, schijnt deze te verwachten,
dat hem de leeuw nu voor zijn dappre daad bedankt.
Maar wat,wat zegt de leeuw? ‘Jij hebt zo goed gejankt,
dat, had ik niet je aard en lafheid leren kennen,
het niet veel had gescheeld of ik was ook gaan rennen.’
CONCLUSIE
Die zelf een lafaard is, maar prat goat op zijn moed,
in ’t bijzijn van een held, hij meet niet wat hij doet.