De zon wilde op een dag – het zal voorjaar zijn geweest –
op vrijersvoeten gaan en richtte een groot feest
voor maagd en magen aan, om dit met vuur te vieren.
Dat was natuurlijk mooi, maar niet zo voor de dieren,
die leven in moeras, in plas of boerensloot.
Het kikkerdom zag zich alreeds in waternood.
De blaaskaken in koor begonnen aan te heffen
een kwaakzang tot hun god:
‘0 heer, wil toch beseffen:
een zon is schoon genoeg, zoals de dichter zegt.
Wat wacht ons als de zon straks kinderen verwekt?
Een zomerzon doet ons al jaarlijks decimeren;
moet dan zijn kroost in ’t kroos ons allen doen kreperen?’
CONCLUSIE
Hier is’t verhaal mee uit. Een elk die pienter is
weet van de fabels nu wat de bedoeling is.