De man en de wezel


Uiteindelijk had de man de wezel bij de strot.
Pas op toch!roept het dier. U maakt mijn pels kapot!
Wanneer u straffen wilt, sla dan uw domme ezel;
maar niet een nuttig dier als ik, uw bange wezel!’

Dan antwoordt hem de
man: ‘Bang ben je, en terecht.
Maar nuttig, jij, voor het huis? Je meent niet wat je zegt.

Toch wel, want zonder mij krioelde het hier van muizen.
Ik vrat ze alle op,en bovendien uw luizen.

Heel nuttig, inderdaad. Maar slechts voor de eigen maag.
Want wat de muizen vraten, vrat ook jij wat graag!

Ik geef het toe: je smoes is goed. Mocht ook je praatje deugen,
ik spaarde je de klap, die jij je niet zult heugen.

CONCLUSIE:

Wie met de mond alleen zijn medemensen dient,
die is slechts van zichzelf de toegenegen vriend.

Tagged . Bookmark the permalink.

Comments are closed.