Er is geen geschiedenisboekje dat niet verhaalt van hun roof- en kolonisatietochten: van ± 800 tot ± 1000 waren de Noormannen of Vikingen overal in West-Europa en rond de Middellandse Zee in actie. Zij vochten en vestigden zich in Schotland, Ierland, Engeland, West- Frankrijk (Normandië!) en op Sicilië. Zij kwamen van het schiereiland Scandinavië en waren van het Noordgermaanse ras.
Zij moeten hun ’luren’ (grote bronzen hoorns) al honderden jaren voor Christus hebben geblazen bij religieuze ceremoniën, zaai- en oogstfeesten en later zelfs door deze primitieve instrumenten (met één grondtoon en zijn boventonen) in paren te hanteren, de eerste instrumentale ‘meerstemmigheid’ hebben beoefend.
Tegen het eind van de 9e eeuw begon het Vikingenvolk zich te splitsen in groepen die later Denen, Noren en Zweden genoemd zouden worden. Er ging zich daarna een politieke en culturele geschiedenis ontwikkelen, die bijna onoverzienbaar is door haar talrijke verschuivingen, heerserswisselingen, machtsovernamen en beïnvloedingen over en weer.
De Noordgermaanse taal (en cultuur) verdeelt men in de regel ruwweg in een westelijke tak: de Noorse en IJslandse en in een oostelijke tak: de Deense en Zweedse; het is echter duidelijk dat door de binding met Denemarken in politiek opzicht, het taal- en cultuurpatroon meer dan vier eeuwen lang een Deens hoofdmotief heeft vertoond, met Noorse en Zweedse boerse en herderlijke nevenmotieven, die o.a. in boerendialecten’ bleven leven en rond het midden van de 19e eeuw de strijd aanbonden met de Deense suprematie.