Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

De Nederlandse scholen en buitenlandse tijdgenoten

Is de kunst der Bourgondiërs nog afgestemd op een elite-gehoor in een kleine ruimte, kamermuziek dus – ook in de kerkelijke werken – zoals die der Ars “Nova, waarvan zij de bekroning is, de muziek der eigenlijke Neder­landers is afgestemd op kathedralen en verlangt meer­voudige bezetting. Nederlanders – in de uitgebreidste zin des woord s overigens, voornamelijk Belgen – hebben gedurende anderhalve eeuw hun stempel op de muziek gedrukt, van ca. 1440-1590. Men verdeelt ze het doelmatigst in vijf scholen van elk dertig jaar.

De eerste school omvat de anonyme Nederlanders uit de codices van Trente.

De tweede wordt voornamelijk overheerst door Johannes (van) Ockeghem (ca. 1430-1495) en Jacob Obrecht of Hobrecht (1453-1505). Dezen voerden de contra-puntische schrijfwijze tot de grootst denkbare hoogte op, vooral de canon, in al zijn geraffineerde varianten werd door hen graag beoefend. Zij weten echter vóór alles prachtige muziek te schrijven, bij voorkeur missen.

Hoezeer dwalen zij,” zegt de uitgever Johannes Otto in het voorwoord van zijn Missae XIII, „die menen dat het ijdelheid is, die den toondichter tot een zo verkwistend gebruik van veelvuldige rhythmen en tekens in de missen dwingt; het is veeleer noodzakelijkheid, die hen dwong tot volledige toverkunsten hun toevlucht te nemen om de eentonigheid van een steeds wederkerende melodie te vermijden en haar in steeds veranderende gedaanten te , doen verschijnen, zoals een toneelspeler in steeds nieuw costuum optreedt.”

Een meesterwerk van Ockeghem is o.a. de Missa Mirai. Obrecht is een der grootste meesters der kerkmuziek van alle tijden, niets is mooier dan de beide Agnus Dei uit zijn Missa’Malheur me bat. Ockeghem en Obrecht schreven ook wereldlijke werken op Franse, Obrecht ook op Nederlandse teksten. Vele daarvan zijn eerst in de laatste tijd in Spanje ontdekt.

Ockeghem werkte aan het Franse hof en was thesaurier van de abdij S. Martin te Tours. Obrecht werkte in zijn geboortestad Bergen op Zoom, Antwerpen, Kamerijk, Brugge en Ferrara, waar hij stierf. Hij was de leermeester van Erasmus.

Belangrijke Duitse tijdgenoten waren Adam von Fulda en Alexander Agricola. Met hen begint eigenlijk eerst de meerstemmige muziek in Duitsland, want de onbeholpen pogingen van den laten minnesanger Oswald von Wolkenstein mogen nog geen gewicht in de schaal leggen. Een belangrijk orgelcomponistwas Conrad Paumann (ca. 1473), die een orgelmethode, Fundamentum organisandi, schreef.

De voornaamste meesters van de derde school zijn Josquin des Prez, Pierre de la Rue en Henric Isaac.

Josquin des Prez (ca. 1450-1521), Henegouwer van geboorte, werkte lang in Italië, waar hij de Renaissance-geest inademde, daarna aan het Franse hof en stierf te Cohdé. Reeds zijn tijdgenoten beschouwden hem als den grootsten meester van zijn tijd. Door zijn toedoen vol­trekt zich een wijziging van de muzikale smaak, die lang blijft nawerken. Terwijl de muziek der 14de en 15de eeuw een heterogene klank najaagt, d.w.z. zoveel mogelijk de partijen op zichzelf wil laten horen en zo min mogelijk versmelting zoekt in harmonie, zoekt de 16de eeuw juist een homogeen, een gelijksoortig geluid. De ongelijksoor­tige bezetting, met zangstemmen en instrumenten, ver­dwijnt dus langzaam aan en maakt plaats voor een gelijk­soortige, met zangstemmen alleen of met één soort van instrumenten, b.v. alleen strijkers, alleen fluiten, alleen fagotten, alleen trompetten. Het gevolg was dat deze instrumenten nu in „koren” gebouwd werden, d.w.z. in verschillende grootten overeenkomend met de omvang der menselijke stemmen. Voor de hogere kunstmuziek, in het bijzonder de kerkmuziek betekende dit: a capella zetting en met Josquin begint de bloeitijd van de muziek voor deze bezetting.

Martin Luther had een grote bewondering voor Josquin. „Die was de noten de baas,” zei hij, „ze hebben moeten doen wat hij wilde. De andere zangmeesters hebben vaak moeten doen wat de noten wilden. Is het niet heel bij­zonder en verwonderlijk, dat iemand een eenvoudige melodie of „tenor” zoals de musici zeggen, zingt, waar­naast drie, vier of vijf andere stemmen ook gezongen worden, die er als juichend omheen dartelen en stoeien en met velerlei bekoring en klank de melodie wonder­baarlijk sieren en tooien en als het ware een hemelse rei­dans uitvoeren, elkander vriendelijk tegemoet komen, om­armen en liefkozen. Wie dit een weinig verstaat en er ontvankelijk voor is, moet zich zeer verwonderen en menen, dat er niets verwonderlijkers ter wereld is dan een dergelijk gezang met veel stemmen versierd.”

Henric Isaac (ca. 1517), eigenlijk Henric Isaac Huigens, was uit Vlaanderen geboortig.

Zijn leerling Senfl zei van hem:

Er ist in aller Welt bekannt
Lieblich an Kunst, fröhlich in Ton.
Sein Melodei war g’steilt gar frei,
Darob man sich verwundern tat.
Isaac, das war der Name sein,
Wie er sein Komposition so fein –
Und klar gesetzt die Stimmen hinein.
Noch heutigen Tags sein
Lob und Kunst Verhanden ist.
Herr Jesu Christ
Theil ihm dort mit die göttliche Gunst.

Hij werkte te Innsbruck, Florence en Augsburg en blonk zowel in de geestelijke als in de wereldlijke muziek uit. Genoemd moeten worden de Missa carminum, over tal van volksliedjes, het Chorale Constantinum, een meer­stemmige zetting van het gehele Proprium Missae, dus van alle wisselende gezangen voor het gehele kerkjaar, een opgave, zo kolossaal, dat hij haar onvoltooid achter­liet, waarna zijn leerling Ludwig Senfl, de grote Zwitserse componist haar voltooide.

Pierre de la Rue is vooral beroemd door zijn Requiem, dat uit pure droefheid in onzingbare lage tonen is ge­schreven. Trouwens hij heeft een voorliefde voor de diepte, zoals ook blijkt uit zijn Missa l’homme armé. Zou hij in zijn koor misschien zulke exceptioneel diepe bassen (tot g contra) gehad hebben? Ze komen voor.

Josquin en Isaac hebben, zoals gezegd, ook in Italië gewerkt. Dat is altijd van belang, want in het vaderland der Renaissance verwierven de kunstenaars gevoel voor schone verhoudingen, voor verzadigde, volle klank, voor harmonische effecten – het samentreden van alle stemmen tot accoorden, z.g. homophonie – en voor verband tussen tekst en muziek, vooral voor goede declamatie. Toch was Italië zelf niet rijk aan grote componisten: het was meer de smaak der hoge en hoogbeschaafde muziekminnaars, die stimulerend gewerkt heeft op de Nederlandse com­ponisten, die daar werkten. Italiaanse componisten be­perkten zich tot eenvoudig gezette lauden (geestelijke lof­zangen) of frivole liedjes, z.g. Frottole.

De Franse componisten uit die tijd (ca. 1500-1530) blonken vooral uit in weinig preutse chansons. De groot­ste onder hen was wel Clement Janequin of Jannequin (ca. 1485-1560), die zeer omvangrijke toonschilderingen voor koor componeerde over de slag bij Marignan, het beleg van Boulogne, de inname van Boulogne, de Hazen­jacht, het gebabbel der vrouwen enz., met een voorliefde voor geluidnabootsende woorden. Ook kleinere, heel on­deugende, maar muzikaal bevallige chansons schreef hij, merendeels vóór 1530.

Meesters van kerkelijke muziek waren o.a. de gebroe­ders Antoine en Robert de Févin, Carpentras en Mouton.

In Duitsland wordt de Hervorming een sterke stimulans voor de muziek. Luther zelf dichtte en componeerde een­stemmige geestelijke liederen. Anderen dichtten op Gre­goriaanse melodieën, volks- en kunstliederen nieuwe tek­sten, ook oude geestelijke volksliederen werden als koralen opgenomen. Luthers vriend Johann Walter zette deze eerste koralen der Lutherse kerk meerstemmig en schiep zo het koraalmotet. Ook op het orgel werden ze bewerkt als koraalvoorspel. Een groot orgelmeester werkte aan hét hof van Keizer Maximiliaan: Paul Hofhaimer (1449- 1537), die ook een meester van het meerstemmige Duitse lied was, evenals Heinrich Finck (1445-1527), die aan het Poolse hof werkzaam was.

De vierde Nederlandse school bestaat uit een groep van componisten, die cp de een of andere wijze in relatie stonden tot het hof van Karei V: Clemens non Papa, Créquillon, Nicolaas Gombert e.v.a. en een groep, die in Italië gewerkt heeft en sterk de invloed der Renais­sance heeft ondergaan en die ik de Romanisten noem naar analogie van de kunstgeschiedenis: Adriaan Willaert en Cypriaan de Rore.

Jacobus Clement, genaamd Clemens non Papa (ca. 1510— ca. 1556) schiep het omvangrijkste werk, dat ooit op Nederlandse tekst gecomponeerd is: de Souterliedekens, een driestemmige bewerking van de oudste volledige psalmberijming ter wereld, die vervaardigd werd door Willem van Nievelt op een 150-tal Nederlandse volks­wijzen. Verder schreef hij missen en honderden motetten, benevens chansons.

Het 16de eeuwse madrigaal is ook een vrucht der Renaissance. De Renaissance is de wedergeboorte van het individu, dat hierbij steun zoekt bij de antieken. Individuele uitingsbehoefte, en de neiging om deze ook op individuele wijze te uiten leidt tot behoefte aan nieuwe middelen.

Hierbij bood de propaganda van Nicola Vicentino voor een herleving van de Griekse chromatiek goede diensten. Het. madrigaal werd een proefterrein voor chromatische melodiek en harmoniek. Een belangrijk ontdekkingsreiziger in dit terrein was Carlo Gesualdo, vorst van Venosa (1560-1614), die voor zijn smart over de ontrouw zijner vrouw, die hij met haar minnaar gedood had, aan de kerktoonsoorten niet genoeg had. Tussen liefde en chromatiek schijnt verband te bestaan, getuige Wagners Tristan.

Met Gesualdo zijn wij echter wat op de geschiedenis vooruitgelopen. De vijfde Nederlandse school moet nog vermeld worden, met Orlando di Lasso, Jacobus de Kerle, Philippus de Monte e.a.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!