Ook de machtigste heersers over vele volken zijn als zuigeling begonnen. Het is dus begrijpelijk dat men aanneemt, dat het enorme orgel uit de baroktijd een spruit is van de pansfluit en de doedelzak: de pijpjes van verschillende lengte van de eerste en de zak met lucht onder druk van de tweede wijzen wel in die richting. Helemaal zeker is men er echter niet van omdat een werkelijk ononderbroken groeilijn nog niet is vastgesteld.
Het is het beste deze maar te laten beginnen bij het waterorgel (’hydraulos’) van Ktesibios uit 170 v. Chr., dat de Romeinen nog lang gebruikten ter opluistering van hun circus-genoegens en dat in kleimodellen en afbeeldingen tenminste tastbaar terug te vinden is. Door middel van een halfgevuld waterreservoir werd in dat instrument de luchttoevoer naar de klinkende pijpen geregeld. Byzantium kende al echte lucht- (minder juist: wind-) orgels en middeleeuwse monniken hebben naar die voorbeelden orgels ontwikkeld en gebouwd die in West-Europa hun zegetocht begonnen aan de hoven van Pepijn de Korte, Karei de Grote en Lodewijk de Vrome – o.a. in de stad Aken.