Toen keurvorst Karl Philipp (1716-1742) Mannheim in 1720 tot residentie van de Kurpfalz verhief en er zijn hof vestigde, ontwikkelde zich een enorme bouwactiviteit en begon een snelle groei van het culturele leven.
In en om het grootste barokke slot van Duitsland en de stads- en hofkerken gingen hofkapel en -koren druk muziekmaken: kerk- en kamermuziek, oratoria, cantates en serenades werden bij elke zich voordoende gelegenheid tot klinken gebracht hetgeen de vruchtbare bodem leverde waarop, als door een wonder, het ’paradijs der musici’ ontstond dat jarenlang mèt Londen en Parijs, Europa in zijn ban zou houden, sterker nog dan Wenen en Berlijn.