FRANCO ALFANO (1878-1954), geboren in Posilippo bij Napels, heeft zowel in Italië als in Duitsland (Leipzig en Berlijn) muziek gestudeerd en is zijn carrière begonnen als pianovirtuoos met voornamelijk eigen werk.
Later ontplooide zich zijn compositorische activiteit op verschillende terreinen: opera, orkest- en kamermuziek en ontwikkelde zich zijn stijl op twee parallelle wegen; d.w.z. op theatergebied van het duidelijke verisme van een. Giordano (in zijn eerste grote succes Resurrezione naar Tolstojs Opstanding, 1898), over een rijker getinte, Frans-’impressionistisch’ beïnvloede schrijfwijze (in zijn hoofdwerk en grootste succes Sakuntala, een legende met eigen tekst; 1921), naar een bewegelijke, R. Strauss-achtige aanpak (in de ’opera semiseria’ L’ultimo Lord; 1930 en het heroïsche drama Cyrano de Bergerac, naar Rostand; 1936) en in de instrumentale sector van het romantisch classicisme van Brahms en Reger eveneens naar de rijkgeschakeerde laatromantiek van R. Strauss (Suite romantica – Symfonie in E – Tweede symfonie – Divertimento voor klein orkest).
Als men Alfano alleen maar noemt als de knappe voltooier van Puccini’s Turandot, doet men hem veel te kort: hij is de laatste uitloper van de Italiaanse laatromantiek geweest, als zodanig de ware opvolger van de meester van La Bohème en Tosca en, onberoerd door de neoclassicistische idealen van de Italiaanse avant-garde, de belangrijkste figuur vóór de hedendaagse, ’modeme’ generatie. Hij nam in Italië dus eenzelfde plaats In als Richard Strauss in de Duitssprekende landen.