Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

De Italiaanse Frottola en Lauda

In het begin van de zestiende eeuw hadden Frans-Vlaamse componisten zich over heel Europa verspreid en was hun idioom geaccepteerd als de internationale muzikale voertaal, maar toch bleven in ieder land ook nationale vormen en genres voortleven, die de bewoners van die landen in elk geval beter kenden dan de geleerde kunst van de noorderlingen (en die ze waarschijnlijk ook meer konden waarderen).

In de loop van de zestiende eeuw werden deze nationale stijlen in heel Europa steeds belangrijker, zodat het internationale Frans-Vlaamse idioom aanpassingen moest ondergaan, al verschilde de mate waarin per land. Het proces was het duidelijkst zichtbaar in Italië, met Venetië als treffend voorbeeld van de verschuiving van Noordeu-ropees naar Italiaans muzikaal leiderschap.

De Vlaming Adriaan Willaert was omstreeks 1515 naar Italië gekomen en werd in 1527 maestro di cappella van de San Marco in Venetië, de meest vooraanstaande positie in de Italiaanse muziekwereld. Tot Willaerts vele Italiaanse leerlingen behoorde onder andere Andrea Gabrieli (ca 1520-1586), die later diverse posten aan de San Marco zou bekleden. Deze componist was tevens leraar van zijn neef Giovanni Gabrieli (ca 1553-1612), een talent dat zou uitgroeien tot de beroemdste Venetiaanse componist van zijn generatie.

In 1609 zou de veelbelovende jonge Duitse componist Heinrich Schütz naar Venetië komen om te gaan studeren bij Giovanni Gabrieli: zo was Italië in minder dan een eeuw tijd Frankrijk en de Lage Landen voorbij gestreefd. Het was dit land dat gedurende twee eeuwen het centrum van het Europese muziekleven zou blijven. De landen van Europa, die in het begin van de zestiende eeuw muzikaal nog volkomen georiënteerd waren op de Lage Landen, stonden in het begin van de zeventiende eeuw onder invloed van Italië, maar intussen had zich in elk van die landen net als in Italië ook een nationale stijl ontwikkeld.

DE FROTTOLA De eerste muziek die in 1501 bij Petrucci in Venetië werd gedrukt bestond uit chansons, missen en motetten. Maar drie jaar later publiceerde hij zijn eerste verzameling Italiaanse strofische liederen, en in 1514 had hij al elf van deze boeken uitgebracht. De liederen hadden een syllabische, vierstemmige zetting met de melodie in de bovenste stem, markante ritmen, simpele diatonische harmonieën en een duidelijk homofoon karakter. Deze liederen werden frottola genoemd (Italiaans voor ‘kletspraatje’). Het ging hier om een verzamelnaam voor een groot aantal subtypes, die soms een vaste vorm hadden, zoals barzalletta, capitolo, terza rima en strambotto, terwijl bij andere (zoals de canzona) de vorm zeer vrij was.

De bloeitijd van de frottola lag aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw. Waarschijnlijk was het gebruikelijk om de bovenstem te zingen en de andere partijen als begeleiding op instrumenten uit te voeren. In 1509, 1511 en in het decennium daarna publiceerde Francisco Bossiniensis een groot aantal frottola’s van verschillende componisten in een zetting voor zanger en luitist. Daarbij werd meestal één van de middenstemmen van het origineel weggelaten. Daardoor had de solozanger de ruimte om tamelijk vrij met zijn partij om te springen en al improviserend een of meer van de belangrijkste cadensen van melismatische versieringen te voorzien.

Al was deze muziek tamelijk eenvoudig en waren de teksten vaak vrij van vorm en amoureus of satirisch van inhoud, toch gaat het hier niet om volksmuziek; de liederen hoorden bij de Italiaanse hoven, en dan vooral bij die van Mantua, Forrara en Urbino. De belangrijkste componisten van frottola’s waren Italianen, al waren er ook een aantal noordelijke componisten in Italië die zich aan het genre hebben gewaagd. De frottola is historisch belangrijk als voorloper van het Italiaanse madrigaal en daarnaast ging er een subtiele invloed van uit op de Franse chansons die omstreeks 1520 begonnen te verschijnen.

DE LAUDA – De religieuze tegenvoeter van de frottola is de polyfone lauda, een populair, niet-liturgisch, devoot genre (zie ook de bespreking van de eenstemmige lauda’s op pagina 90-93). De teksten zijn in het Italiaans of Latijn, de melodieën stammen meestal uit de volksmuziek en de zetting is vierstemmig. Petrucci publiceerde in 1507 en 1508 twee boeken met lauda’s. De liederen werden doorgaans ten gehore gebracht op semi-openbare religieuze bijeenkomsten. Men zong ze a cappella of mogeiijk ook met gebruikmaking van instrumenten voor de onderste drie partijen.

Evenals de frottola’s zijn lauda’s meestal homofoon en hebben ze een regelmatig ritme en een syllabische zetting; de melodie bevindt zich vrijwel altijd in de bovenste stem. Ondanks hun eenvoudige harmonieën zijn ze opvallend expressief. Ze vertonen in sfeer en functie verwantschap met liturgische muziek, maar desalniettemin treffen we in lauda’s zelden gregoriaanse thema’s aan en al even zelden zijn er sporen van de Frans-Vlaamse kerkmuziek.

Het omgekeerde is zelfs het geval, want de componisten uit de Lage Landen die in Italië werkzaam waren zullen de zeggingskracht van de homofone schrijfwijze en de simpele syllabische tekstzetting van de lauda’s ongetwijfeld hebben opgemerkt: declamatorische passages in laat-zestiende-eeuwse kerkmuziek (bij voorbeeld bij Palestrina en Victoria) zijn waarschijnlijk voor een deel terug te voeren op de lauda.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!