Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Het Madrigaal

Een van de nieuwe muziekvormen, die in de zestiende eeuw met name in Italië ontstond, is het madrigaal, dat weinig meer gemeen heeft met het in de Middeleeuwen al voorkomende madrigaal dan alleen de naam. Het is een hoofdzakelijk vocale toonzetting van een korte, poëtische tekst met een ernstige strekking over liefde en dood – meestal van de hand van een dichter van naam, zoals Petrarca – voor vier, vijf en soms meer stemmen.

Madrigalen werden gezongen bij sociale aangelegenheden rond het hof en op de bij­eenkomsten van academies, gezelschappen van welgestelde burgers die in de vijftiende en zestiende eeuw werden opgericht voor het bestuderen van en het discussiëren over literaire, wetenschappelijke en artistieke kwesties. Aanvankelijk waren de zangers meestal ama­teurs, maar in de loop van de zestiende eeuw ontstonden er ook steeds meer professionele groepen van virtuoze zangers.10 Compo­nisten die een belangrijke bijdrage aan het ook tegenwoordig nog zo populaire genre hebben geleverd zijn de zestiende- en zeven- tiende-eeuwers Giovanni da Palestrina, Orlando di Lasso, Carlo Gesualdo en Claudio Monteverdi, waarbij de laatste het madrigaal heeft doorontwikkeld tot de opera.

Palestrina (1525/26-1594) begon zijn voorspoedige muzikale loop­baan als koorknaap, organist en koordirigent in zijn gelijknamige geboortedorpje, voordat hij koorleider werd van de Cappella Giulia in Rome, wat hij tot aan zijn dood zou blijven doen. Als ‘prins van de muziek’ componeerde hij honderden madrigalen, motetten en missen, waarvan de Missae Papae Marcelli het bekendst werd. Zijn zeer persoonlijke en herkenbare stijl, met heldere melodielijnen en verstaanbare teksten, werd de ‘stile antico’ of de ‘stile da Palestrina’ genoemd en werd als renaissancestijl bij uitstek aan andere compo­nisten ten voorbeeld gesteld. In de tijd van het Concilie vanTrente, die zich over de periode 1545-1563 uitstrekte, werden er ook vanuit de kerk de nodige bezwaren aangevoerd tegen de warrigheid van de polyfone muziek en de onverstaanbaarheid van de teksten tijdens de kerkdiensten. Er wordt wel gezegd dat Palestrina bewust bezig was te bewijzen dat polyfonie ook helder en verstaanbaar kan zijn, zodat hij kan worden beschouwd als ‘de redder van de kerkmuziek’. Zijn vele madrigalen, gebaseerd op poëtische teksten, hebben geen religieus, maar een werelds karakter, waarover hij later heeft gezegd zich ervoor te schamen ooit muziek op liefdesgedichten te hebben geschreven.

Roland de Lassus (1532-1594) werd geboren in het Vlaamse Ber­gen, maar veranderde zijn naam na een verblijf in Italië in Orlando di Lasso. Hij zou zo’n gouden jongenssopraantje hebben gehad dat er diverse pogingen zijn ondernomen hem, niet goedschiks dan wel kwaadschiks, naar Italië te halen om daar als koorknaap te zingen. Uiteindelijk werd hij door zijn ouders ‘vrijwillig verhuurd’ aan Fer- dinand Gonzaga, gezant van keizer Karei en onderkoning van Si­cilië. Meegesleept door de reislustige onderkoning leerde Orlando de muziekstijlen aan vele Europese hoven kennen, wat ook aan de brede vertegenwoordiging van vele genres in zijn eigen werk is te merken. In 1556 trad hij – 24 jaar oud – toe tot de hofkapel van Mün- chen en werd er ook de leider van. De taak van dit illustere muziek­gezelschap was het opluisteren van allerlei al dan niet feestelijke gebeurtenissen als optochten, toernooien, jachtpartijen, begrafenissen en kerkdiensten.

De werklust van Orlando kende geen grenzen en zijn muzikale productie was dan ook enorm – een paar duizend mo­tetten, madrigalen, missen, requiems, psalmen en dergelijke – wat er waarschijnlijk de oorzaak van was dat hij aan het eind van zijn leven ernstig overwerkt raakte en depressief werd: een typisch avant la lettre-g&vdl van een burn-out. Orlando wordt beschouwd als een van de laatste representanten van de Nederlandse School.

Voordat hij naam had gemaakt als componist stond don Carlo Gesualdo (1566-1613), prins van het Zuid-Italiaanse Venosa, al bekend als de bonte hond door met hulp van zijn dienaren zijn op heterdaad op overspel betrapte echtgenote – zijn nicht Maria d’Avalos – en haar minnaar, de hertog van Andria, te vermoorden. Van zijn muzikale werk, dat bestaat uit religieuze en wereldlijke vocale en instrumentale muziek, zijn vooral zijn madrigalen bekend geworden vanwege de bijzondere polyfone klankkleur waarmee hij zijn tijd ver vooruit was. Zo ver zelfs dat Igor Stravinsky er plezier in had om drie onvolledig bewaard gebleven stukken kerkmuziek aan te vullen en drie madrigalen te herschrijven voor strijkers en blazers, en ook Luciano Berio liet zich graag door hem inspireren. Gesualdo was een zonderlinge melancholicus die teruggetrokken leefde in zijn paleis, zijn muziek in eerste instantie componeerde voor zijn eigen plezier en die ook liet uitvoeren door zijn eigen ka­pel met zichzelf als enige toehoorder.

Claudio Monteverdi (1567-1643) werd geboren in Cremona, de stad waar ook de familie van de vioolbouwers Amati gedurende bijna twee eeuwen hun werkplaats had, met Antonio Stradivarius en Andrea Guarneri als belangrijkste leerlingen. Hij kreeg zijn eer­ste muzieklessen van de kapelmeester, en werd daarna aangesteld aan het hof van het nabijgelegen Mantua, eerst als zanger en violist, later als dirigent, en ook nog als kapelmeester van de San Marco in Venetië. Hij componeerde hoofdzakelijk madrigalen die hij in een serie van acht boeken publiceerde en waarin zijn ontwikkeling van renaissance- tot barokcomponist goed is te volgen, en waaruit ten slotte een nieuwe muziekstijl – met het half gesproken en half gezongen recitatief ondersteund met de basso continuo – voortkwam: het muziekdrama of de opera.

Terwijl bij de vroegste opera’s voor de begeleiding slechts enkele instrumenten werden ingezet, gebruikte Monteverdi in zijn eerste opera L’Orfeo – over de mythische halfgod, dichter en zanger Or- pheus, met in het libretto van Alessandro Striggio directe verwij­zingen naar Dantes Goddelijke komedie — een groot orkest en bracht de betekenis van de teksten tot uitdrukking in de muziek door die te laten vertolken door specifieke instrumenten. Van de in totaal achttien opera’s die hij gecomponeerd heeft, zijn er maar weinig overgebleven, onder meer als gevolg van een grote brand in Man­tua. Beroemd vanwege de overweldigende dramatiek is het enige volledig bewaard gebleven fragment uit zijn tweede opera, II ritorno dVlisse in patria, de klaagzang ‘Lamento d’Arianna’. Zijn laatste opera en tevens kroon op zijn werk L’Incoronazione di Poppea bevat als nieuwigheid naast de gebruikelijke dramatische, ook humoristi­sche elementen.

Verder verwierf Monteverdi nog bekendheid met het onder­scheid dat hij maakte tussen twee verschillende compositiestijlen. Naast de prima prattica’, waarbij de muziek domineerde over de tekst, probeerde hij een ‘seconda prattica in te voeren waarbij de muziek juist een meer ondersteunende taak bij de tekst had. Met de eerste praktijk’ werd ook verwezen naar de ‘stile antico’ of de contrapuntische stijl van Palestrina, terwijl bij de ‘tweede praktijk’ of‘stile moderno’ de beperkende regels daarvan niet meer golden.




Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!