IN DE DRIE DECENNIA van 1854 tot 1886 kan men twee bijna paradoxale richtingen aantreffen: de ene schaarde zich achter de banier van het realisme, de andere achter die van het irrealisme, het materialisme en het idealisme.
Personen van alle gezindten en temperamenten sloten zich erbij aan: degenen die meer vertrouwden op het verstand dan op het gevoel en de inspiratie, waartegenover degenen stonden die zochten naar hartstocht of diepzinnigheid en de medewerking van het verstand afwezen; degenen die de onbarmhartige wereld van toentertijd accepteerden, vormden en interpreteerden en degenen die een denkbeeldige wereld schiepen, een wereld van sagen en sprookjes, in een dromerige, romantische vlucht.
Eén ding hadden ze echter gemeenschappelijk: de intensiteit, de kracht van hun uitdrukkingswijze en het bijna volkomen gebrek aan onbekommerde speelsheid, helderheid of kinderlijke eenvoud. Zo verschillend als deze personen waren, het waren allen pioniers, voorvechters, apostelen… (Geschiedenis van de Muziek – Curt Sachs)