Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Lang Leve de Keizer!

In het jaar 313 was in het Romeinse Rijk bij het Edict van Milaan het christendom tot staatsgodsdienst verklaard. Sindsdien begunstigde de nog heidense keizer Constantijn I, de Grote, de christelijke godsdienst en op zijn sterfbed (337) liet hij zich door bisschop Eusebius tot christen dopen. In 392 verbood keizer Theodosius I, de Grote, de heidense erediensten en in 395 verdeelde hij zijn enorme machtsgebied onder zijn beide zoons Honorius en Arcadius in het West-Romeinse Rijk met Rome als hoofdstad (later tijdelijk Ravenna) waar een keizer en een R.K. Paus heersten en het Oost-Romeinse (Byzantijnse, Griekse) Rijk met de hoofdstad Constantinopel (vroeger Byzantium), waar één keizerlijke heerser de wereldlijke èn de geestelijke macht in zich verenigde.

Arcadius ontpopte zich spoedig in een absoluut despoot, die de grondslag legde voor een streng hof-ceremoniëel vol pracht en praal, waarin de muziek een grote rol zou gaan spelen naast de andere kunsten. Met Justinianus I, de Grote (527-565), begon de grote bloei van Byzantium en tevens een fascinerende historie vol politieke ups and downs, duizelingwekkende hoogtepunten en weerzinwekkende laagtepunten op elk gebied van het leven.

Na vele malen de omringende volken meedogenloos te hebben aangevallen en zelf enige keren onzacht te zijn aangegrepen, gaat het Oost-Romeinse Rijk, inwendig uitgehold door machtsmisbruik en corruptie, verzwakt door spilzucht, voos door een bestel vol onrecht (ondanks de ’Corpus juris civilis’ die onder Justinia- pus I werd samengesteld) in het midden van de 15e eeuw zijn definitieve ondergang tegemoet.

Op 29 mei 1453 overweldigen de Turkse Janitsjaren onder Mohammed II met duizendvoudige ‘kreten: Allah! La ilahi ila Allah! en oorverdovend lawaai van honderden schalmeien, trompetten, trommen en bekkens, de stad Constantinopel, waarvan de bevolking op de wreedste en bloedigste wijze wordt uitgemoord. De laatste der Byzantijnse keizers, Constantinus XII, loopt de woedende Muzelmanse krij- gersmenigte tegemoet en wordt vertrapt; de Turkse heerser laat hem het hoofd afhouwen en dit gedurende maanden in vele Aziatische gebieden op een lans gestoken ronddragen, als afschrikwekkend teken.

De kroning en zalving van een nieuwe (meestal na een wilde staatsgreep) tot de troon geroepen wereldlijke en goddelijke heerser (autocratos en isapostolos) was een oogverblindende feest, waaraan geen enkel teken van uiterlijke, heidense glans en geen bewijs van christelijke, mystieke devotie ontbrak. Op het schip dat hem de Bosporus over en de haven binnen voer, te paard aan het hoofd van zijn flonkerende leger, te voet bij de gang naar de belangrijkste, luxueus versierde kerken, op het met edelstenen bezette schild dat hem droeg ter presentatie aan het volk, voortdurend was de basileus omgeven door in schitterende gewaden gestoken hoge geestelijken, militairen, leden van de politieke partijen der ‘blauwen’ en ‘groenen’, hovelingen, eunuchen. (Zelf onderging hij op zijn tocht naar de kro- ningsplaats enkele malen een metamorfose door verwisseling van rijkgesierde kledingstukken.)

Uit de menigte weerklonken steeds ppnieuw heilwensende uitroepen in contrapunt met trompetgeschal en tromgeroffel en omwolkt door de geur van brandende fakkels en uit wierookvaten. Processiegezangen bestaande uit hymnische acclamaties voor de gezondheid en een lang leven van de keizer en zijn familie werden door twee groepen ambtenaren of clerici in wisselzang gezongen en door het volk beantwoord.

In de heilige hoofdkerk leidden hymnes (U zij eeuwige heerschappij gegeven!) de zalving in; gewijde liederen en orgelspel begeleidden haar. Na het opzetten van de tiara zong de hoogste priester de lofzang aan de heilige Drieëenheid, waarna alle aanwezigen en het volk buiten de kerk het driewerf Heilig! en het Ere zij God in den hoge – vrede op aarde – de grote basileus leve lange tijd! aanhieven. Handen en knieën van de nieuwe keizer werden door alle gezagsdragers en hovelingen gekust, er kwam geen eind aan de eerbetuigingen.

Maar tenslotte riep de opperste eunuch: ‘Gaat heen!’, herhaalde de menigte nog eenmaal de wens voor een lang leven, zei de basileus met luide stem: ‘Verheugt u!’ en dan had de zoveelste despoot een ongekende macht in handen. Zijn (vaak korte . ..) leven speelde zich onophoudelijk af tegen de achtergrond van zijn wereldlijke èn zijn geestelijke functie.

Temidden van zijn altijd aanwezige belangrijke gasten uit binnen- en buitenland, omringd door gouden en zilveren voorwerpen, marmer en edelgesteente, kaarsenkronen, heilige mozaïeken en wonderdoende ikonen, gekleed in purper pn met de zware tiara op het hoofd, blééf hij voortdurend in de rol van goddelijke plaatsvervanger en machtig keizer.

Zijn gedragingen leken opgelegd door een doorlopend ritueel, dat zijn omgeving steeds moest herinneren aan de daden van Christus, aan het Heilig Avondmaal, aan de discipelen; maar zij maanden tezelfdertijd tot strikte gehoorzaamheid aan zijn absolute macht over de medemens. Gastmalen met een overvloed aan uitgelezen spijzen en dranken zat hij vóór op een troon in een uitbundig getooide loge tegenover twaalf tafels en twaalf divans (symbolen voor de twaalf apostelen!), die slechts met ten hoogste zeven mochten worden aangevuld wanneer het getal der gasten zulks vereiste; de verschillende gangen – hors d’oeuvre met vissauzen, vlees, wild, gevogelte, gebak met confituren en Griekse wijn, allerhande vruchten – werden opgeluisterd met klassieke Griekse dansen, Romeinse pantomimes en muziek, filosofische en kerkgeleerde toespraken, kunsten van Indische goochelaars en toeren van Chinese acrobaten en jongleurs, alles in een streng voorge- schreven volgorde, afgewisseld met heildronken op de hoogste aller gastheren.

Aan het einde van de maaltijd brak en zegende de basileus brood en bracht hij een wijnkelk aan de lippen, als bij het celebreren van de mis. Maar de kleinste storing van de goede gang van zaken werd wreed gewroken: liet bijvoorbeeld een dienaar een schotel uit zijn handen glippen dan werden deze zonder uitstel afgehakt; een ernstiger vergrijp tegen de etiquette moest hij met onthalzing bekopen; en had een gast toevallig in de richting van het ongelukje gekeken, dan werden hem de ogen uitgebrand. ..

Trouwens, de kronieken getuigen van nog vele andere onbarmhartige straffen voor in verhouding kleine fouten: handen, voeten, de neus afsnijden, de ogen uitsteken, skalperen, levend verbranden, folteren, uithongeren, de tanden uit de mond slaan, enz. enz. waren in Byz’antium aan de orde van de dag.

Tegenover dit alles stonden de schitterende kerkbouwkunst (’Hagia Sophia’1, 537), de prachtige beeldende kunsten (wandversieringen, mozaïeken, ikonen), de wereldlijke en religieuze vocale en instrumentale muziek van grote, haast magische indringendheid.

Het is Justinianus I geweest, die rond het midden van de 6e eeuw het Byzantijnse hof-ceremoniëel en de orthodoxe liturgie vastlegde, waarin muziek een groot aandeel kreeg. De oorsprongen daarvan waren dezelfde als die van de Westerse katholieke kerkmuziek, namelijk via de Grieks-Romeinse cultuurkring overgenomen Syrische en Joodse hymnes en synagogale gezangen.

Het gaan naar en terugkeren uit de kerk van de basileus met zijn familieleden en hovelingen werd altijd extra luister bijgezet met het ten gehore brengen van processie- gezangen en acclamaties, in hoofdzaak lofzangen op de heerser en zijn gevolg, door twee elkaar toezingende koren.

Op hoogtijdagen werden hierbij ook instrumenten bespeeld en dansen uitgevoerd. Ook tijdens de wagenrennen en spelen in het hippodroom werd muziek gemaakt en moest de keizer bij aankomst en vertrek worden begeleid met luide klanken. Diezelfde kronieken vertellen echter ook van opwindende wedrennen tussen de ’blauwe’ en de ’groene’ partij in het circus, waarbij om grote bedragen, zelfs wel om eigen verloofde of vrouw, werd gewed teneinde tegengestelde politieke gevoelens te kunnen afreageren; zij spreken van het castreren van mannen om aan hovelingen te komen die aan de engelen gelijk waren en aldus waardigheden konden dragen in de buurt van de basileus, de God op aarde (zij bewaakten geen vrouwen, zoals de eunuchen later in de mohammedaanse harems, want vrouwen waren in Byzantium de gelijk- waardigen van de man en konden gaan of staan waar zij wilden); zij brengen verslag uit van het lage peil van literatuur en mathematiek (erbestond nog geen tientallig stelsel, er waren zelfs nog geen cijfers: men rekende door middel van de letters van het alfabet), van de primitiviteit van sterre-, natuur- en heelkunde (nog altijd waren gele en zwarte gal, bloed en slijm bepalend voor de goede gezondheid), van de afwezigheid van elk begrip voor reinheid en hygiëne (eerder gingen de mannen in een eigen kraambed de bevalling van hun vrouw imiteren om zo hun rechten op een pasgeborene te bewijzen, dan dat zij de jonge moeder met antiseptische zorgen hielpen omringen).

De basileus hield er een hofkapel op na bestaande uit trompettisten en hoornisten (salpinctai en buccinatores), fluitisten en schalmeispelers, bekken- en trommelslagers; bovendien stonden er op verschillende plaatsen keizerlijke orgels, die met goud waren beslagen, terwijl de hem vergezellende partijen der ‘blauwen’ en ‘groenen’ (zoiets als ’rechtsen’ en ‘linksen’ in de 20e eeuwse politiek) elk over een orgel beschikten, dat het met zilverbeslag moest doen.

Zowel Pepijn de Korte, 715-768, koning der Franken, als Karei de Grote, 742-814, stichter van het West-Europese Rijk als voortzetting van het West-Romeinse Rijk, kreeg van het Byzantijnse hof zo’n orgel ten geschenke; dat van Karei de Grote werd in een kerk te Aken geplaatst en deed met zijn ‘machtige’ klanken vele vrouwen in zwijm vallen toen zij het voor de eerste maal hoorden – volgens de verhalen.

De verwoede en verwoestende strijd tussen beelden vereerders en beeldenvernielers (‘iconoclasten’), die op 19 februari 843 èin- digde met de overwinning van de eersten (het plechtige Te Deum en de enorme processie met kaarsen en beelden op die dag was de oorsprong van het feest dat tegenwoordig nog in de Grieks- orthodoxe kerk wordt gevierd!), heeft gemaakt, dat van de werken der liturgische dichter-componisten tot ± 850 slechts weinige zijn bewaard gebleven. Mondelinge overleveringen en geschriften van filosofen en theologen hebben er echter voor gezorgd dat de Byzantijnse kerk later de draad der poëtisch-muzikale ontwikkeling weer heeft kunnen opnemen.

De Byzantijnse hymnes, verzamelnaam voor verschillende vormen van religieuze zangen met dichterlijke teksten hebben eeuwenlang de Oosterse liturgie beheerst en ook de Russisch- orthodoxe kerkmuziek bevrucht voor- en nadat deze in 988, tijdens de regering van Wladimir Swatoslawitsj, op Constantino- pelse leest is geschoeid en tot de officiële werd verklaard. (Daarvóór, in 863, had basileus Michaël III reeds de gebroeders Cyril- los, Constantinus en Methodius als ‘apostelen’ naar Groot- Moravië gezonden: Cyrillos stelde het oudste Slavische (het Gla- golitische) alfabet samen en vertaalde daarin vele christelijke Byzantijnse liturgische teksten.)

Van de oude hymne-vormen zijn te noemen: het troparion (met twee of meer strofen van een gebedstekst) ter inleiding van en afwisseling met de gereciteerde psalmverzen; het kontakion (met 18 tot 20 coupletten in de volgorde van een alfabet-acrostichon, waarvan elke versregel hetzelfde metrum in een gelijk aantal lettergrepen had) gezongen na het Evangelie als commentaar daarop; de kanon (met 9 gezangen van 6 tot
9 coupletten op dezelfde melodie, later beperkt tot 3) die na ± 700 het kontakion allengs ging vervangen, uitgevoerd tussen de delen van het ochtend-offi- cie, gevolgd door het Evangelie; de theotikon (met maar één couplet) als inleiding voor een ’kontakion’ of een ’kanon’; de sticheron, een zeer korte hymne, na een psalm uitgevoerd.

Onder de belangrijkste auteurs van en over Byzantijnse kerkmuziek: Romanos (460 – 540), Severos (512-519 patriarch van Antio- chië), Justinianus I (527-564 keizer van Byzantium), Sophronius (634-638 patriarch van Jeruzalem), Andreas (7e eeuw, bisschop van Kreta), Kosmas van Jeruzalem (± 750), Johannes Damasce- nus (675-754), Theophanes (759-842) en Johannes Mauropos (f 1060), is Johannes Damascenus het bekendst geworden.

Zijn ware familienaam was Mansoer (’de overwinnaar’), gedragen door een aanzienlijk Arabisch geslacht, waaruit hij in Damascus was geboren; later kreeg hij om zijn welsprekendheid nog een tweede bijnaam: Chrysorrhoas (‘goudstroom’) en nog later ging men hem met een zekere Johannes Monachos identificeren.

Johannes Damascenus is een tijdlang ten onrechte gehouden voor de schepper van de Octoechos, het Byzantijnse kerktoonreeksen-systeem der acht wekelijkse gezangencyclussen met acht verschillende echoi (in het Westen: ‘modi’); dit schijnt echter afkomstig te zijn van Severos (z.b.), terwijl Johannes er slechts gebruik van heeft gemaakt bij de ordening van de kerkmuziek en het unificeren van het ’typikon’ met de kalender en de regels van het Officie – hetgeen al verdienstelijk genoeg is! Hij heeft verder boeken geschreven over dogmatische, liturgische en ascetische onderwerpen, met gevaar voor eigen leven tegen de iconoclasten of beeldenvernielers gestreden, vele Syrische hymnes verzameld, de principes van de cheironomie (het met de hand de melodie vóórtekenend dirigeren) bedacht en zelf enige kanones voor de grote feesten gedicht en gecomponeerd (o.a. de Gouden Kanon of Koningin der Kanones voor Pasen).

Zowel de Rooms-katholieke als de Grieks-katho- lieke kerk hebben Johannes Damascenus.heilig verklaard. Ondanks de gelijkheid van hun oorsprong en de verwantschap van hun leerstellige kern kwam er in 1054 toch een officiële, definitieve scheiding tot stand tussen de Rooms-katholieke Latijnse en de Byzantijns Orthodoxe Griekse (Russisch Orthodoxe) kerken, voornamelijk op grond van autoriteitsproblemen rond het paus- en het patriarchendom.

Merkwaardig is ook het uiteenlopen van beider muzikale geschiedenis: het gregoriaans is gedurende vele eeuwen vrijwel aan zichzelf gelijk gebleven, terwijl de Byzantijnse kerkzangen aan vrij ingrijpende veranderingen onderhevig zijn geweest. Mede door de vernietiging van liturgische boeken ‘* met heiligen-miniaturen en het strenge verbod van heiligen-hym- < nes in de iconoclasten-tijd (8e en 9e eeuw), daarna onder invloed van de Westerse kruisvaarders die na de inneming van Constantinopel van 1204-1261  Byzantium regeerden (hun eerste keizer heette Boudewijrt I van Vlaanderen!), hebben de liturgie en de liturgische muziek in het Oosten ontwikkelingsschokken doorgemaakt, die het Westen niet heeft gekend.

Ook het Byzantijnse muziekschrift is zijn eigen weg gegaan: naast en na de ekfone- tische figuren waarmee de stembuigingen bij het reciteren werden voorgeschreven, ontstonden vanaf de 10e eeuw de Byzantijnse neumen (in vorm afwijkend van de Westerse), die eerst alleen het stijgen en dalen van de melodie aangaven en daarna steeds duidelijker de juiste toonhoogte, de dynamiek, het ritme en zelfs de voordracht gingen voorschrijven (in de tijd dat het Avondland reeds vergevorderd was met het z.g. mensurale notenschrift.

 

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!