In 1746, toen Bach en Handel nog leefden, moest Schotland in een strijd met Engeland het onderspit delven. Om de eventuele kwade gevolgen daarvan te ontlopen emigreerde een jonge man uit Aberdeen naar Noorwegen.
Hij heette Alexander Greig en de spelling van de Engelse uitspraak van die naam werd in de officiële boeken geschreven, toen hij burger van Bergen werd.
Alex Grieg ontpopte zich als een flinke zakenman en kreeg als beloning voor zijn successen als reder en exporteur van zeekreeft de titel Consul van Engeland. En dat was de overgrootvader van Edward, zoon van een even welvarend koopman die ook Alexander Grieg heette.
Edwards moeder, Gesine Judith Hagerup, dochter van een rechter, had zang en piano gestudeerd en dus werd er in het ouderlijk huis druk gemusiceerd; als kleine dreumes hoorde Edward al Mozart, Beethoven, Weber en Chopin spelen en Schubert en Schumann zingen. Van zijn zesde jaar af kreeg hij pianolessen van zijn moeder, waarbij hij snelle vorderingen maakte.
Later, op school, kwam men er op een gegeven moment achter, dat hij liever heimelijk noten dan openlijk Duitse thema’s schreef, hoewel hij in die tijd nog meende voorbestemd te zijn tot het domineesambt. Pas op zijn vijftiende jaar ontdekte de beroemde Noorse violist Ole Buil welk talent er achter de krabbels op notenbalken schuil ging en door hèm werd het de ouders duidelijk, dat in de muziék Edwards toekomst lag.