Gemeten naar de maten van de romantiek was Liszt een niet helemaal slechte duivel in een niet helemaal echte pij. Dat is de sleutel voor al zijn eigenschappen, zijn veelzijdige begaafdheid en talrijke vaardigheden, voor zijn levenshouding en zijn filosofie, zijn historische betekenis en zijn invloed op omgeving en nageslacht.
Voor zijn tijdgenoten was hij een raadselachtig man, steeds heen en weer geslingerd tussen materie en geest, de ene keer zich gedragend als een bedaarde heilige, een andermaal als een vurige zigeuner – een ‘mengeling van priester en circusartiest’ zoals hij wel eens is genoemd. Tegenwoordig zou men zeggen: een dualistische geest, een gespleten natuur en daarenboven zeker ook een handige ‘showman’.
Dat hij in de huiselijke kring verlangde naar het beweeg in de grote wereld, tijdens de spanningen van het concertpodium naar de rust van de schrijftafel, onder mondaine uiterlijke successen naar religieuze afzondering en verdieping, in de verfijnde literaire salons naar de primitieve zigeunerkampen, en dat hij aan zijn verlangens meestal ook toegaf, maakte hem tot een hoogst aantrekkelijke, magnetische, interessante figuur; een libra-type met schorpioen-inslag.