De ’Katakomben’, het achtste stuk van zijn Schilderijententoonstelling (1874) voor piano, gaf Moessorgski een Latijnse spreuk mee: ’Con mortuis in lingua mortua’ – met de doden in de dodentaal.
Aan zijn vriend, de kunstcriticus W. Stassow, verklaarde hij waarom. Bij het zien van de tekening waarop Hartmann zichzelf in een onderaardse begraafplaats had afgebeeld, kreeg hij het gevoel, dat diens scheppende geest hem onweerstaanbaar toetrok naar de griezelige schedels, die toen zacht begonnen te gloeien. ..
Deze ene duistere beeldspraak wijst naar meer dan één facet van Moessorgski’s innerlijke gesteldheid. Hij voelde zich op zijn 35e jaar al een eind op weg naar de zelfvernietiging, waarnaar zijn tweede ik verlangde; hij leefde onderbewust al in de schaduw van de dood. Als zijn tijdgenoot Dostojewski (1821-1881) bezat hij een hang naar religieus mysticisme met zijn symbolische bovenzinnelijke beelden.
En hoewel van huis uit opgewekt en vriendelijk, gaf hij zich gaarne over aan zelfbeschuldigingen, die buiten alle proporties lijken. Verscheurend zelfverwijt deed ook de drift opkomen tot het scheppen van de ‘Schilderijententoonstelling’, zijn grootste en bekendste pianocompositie, een muzikaal monument voor een vriend (in 1922 door Ravel onnavolgbaar georkestreerd).