De operette als kleine opéra-comicue (dus met gesproken tekst), waarvan de inhoud liefde, satire, humor en sociale en politieke chronique scandaleuse moest verenigen, is zonder twijfel in Frankrijk geboren en later pas naar Wenen overgewaaid.
Eigenlijk is Florimond Hervé er mee begonnen, zij het met werkjes die reeds waren vergeten toen Jacques Offenbach met zijn grote successen kwam. En Robert Planquette en Alexandre Lecocq zijn er als de besten onder velen mee doorgegaan. Maar Jacques Offenbach bleef hun verreweg de baas.
Le Grand Amuseur de Paris heeft men Offenbach bij zijn leven genoemd. Maar ook: Le Grand Corruptenr, omdat niets hem heilig is geweest. Zijn eerste wals bestond uit thema’s van de joodse eredienst. Hij werd zonder mankeren katholiek om een charmante jonge Spaanse te mogen trouwen. Hij speelde zijn eigen ’Rossini- variaties’ voor Duitse koningen, hertogen en hooggeplaatsten. Hij chanteerde een Franse minister van binnenlandse zaken en diens secretaris-generaal, teneinde met hen samen in hun eigen ministerie voor nieuwe operettes teksten te kunnen bedenken en danspassen te proberen, terwijl collega-ministers en hoge functionarissen ongeduldig antichambreerden.
En ook: de cancan – niet Offenbach’s uitvinding maar wel door hem van muziek voorzien (De cancan kwam oorspronkelijk uit Algiers, werd als cancan chahut – lawaai- of kabaal-cancan – de modedans der Parijzenaars en kreeg van Offenbach zijn toneelritme en -vorm.)