Fresco betekent fris, in de zin van koel; baldo zou met vermetel vertaald kunnen worden. De beide woorden, genuanceerd opgevat, karakteriseren de grenzen van de mens en van de meester Girolamo Allessandro Frescobaldi (1583 – 1643).
Koel en beredeneerd stelde hij zijn eisen indien nieuwe aanbiedingen hem bereikten en bij het drukken en uitgeven van zijn werk; met durf nam hij de vrijheid, al dan niet met permissie, een eervolle vaste betrekking zo nu en dan te onderbreken om andere interesses na te gaan.
Zonder hartepijn negeerde hij de nieuwe genres die zich begonnen te ontwikkelen (als sonate, concert, symfonie, cantate en zelfs de fuga) waarin hij 100 jaar eerder Bach vóórging; vermetel vulde hij de oude vormen die uit de mode dreigden te raken (als toccata, canzone, fantasie, variatie) met nog niet eerder gehoorde, eigen inhoud en daarmee toonde hij zich verwant aan zijn tijdgenoot Monteverdi.
Zo konden bewonderaars tijdens zijn leven hem als ’modern’ beschouwen, enkele overijverige commentatoren daarna als ‘ouderwets’ en gespeend van ware scheppingsdrang. De waarheid ligt in het midden: hij was een overgangsfiguur met het gelaat naar de traditie gewend, maar boordevol behoefte zich op hoogst-persoonlijke wijze te uiten. Hij was om zo te zeggen een mééster in het doen van nieuwe wijn in oude zakken.