Een zekere Johann Nepomuk Malzel, expert in muziekautomaten, heeft de vinding van de Nederlander Winkel (1780-1826) tot de zijne gemaakt en laat nu in Parijs zijn ’metronome’ patenteren, het gehate maat- | machientje van ontelbare toekomstige pianolessen.
Het is Beethoven die er – na aanvankelijk zijn afkeer ervan niet onder stoelen en banken te steken – de grootste propagandist van zal worden, door in zijn brief van eind 1817 aan Mosel te schrijven: ’Wat mij betreft, ik zit er al lang over te peinzen de dwaze voor schriften Allegro, Andante, Adagio, Presto, af te schaffen; – Malzels metronome biedt ons hiertoe de beste hulp. Ik geef u mijn woord, dat ik ze in al mijn toekomstige composities niet meer zal gebruiken! ’
Hij zou, als zo vaak, op geen enkele wijze woord houden. Er komt nog wel eens in een van zijn epistels aan uitgevers te staan: ’… de metronome-voorschriften volgen spoedig. Wacht daar op. In onze tijd (1826) zijn deze zeker nodig’.. . Maar boven zijn lied So oder so schrijft hij weer: ’1oo volgens Malzel, doch \ dit geldt alleen voor de eerste maten, want het gevoel heeft zijn eigen maat, die niet in graden uit te drukken is’. En de ’uitvinder’ zelf krijgt op een keer te horen: ‘Flauwe onzin! Tempi moet men aanvoelen!’
Beethoven heeft drie jaren eerder al met deze Johann Nepomuk Malzel (1772-1838) te maken gehad in verband met diens ’Panharmonikon’ voor Wellingtons Sieg oder die Schlacht hei Vittoria. Die machine was een der vele mechanische muziekinstrumenten met welker constructie de uit Regensburg geboortige Wener zich onledig hield, een handwerk beoefenend dat tot de Oudheid teruggaat. Eeuwen tevoren hadden de Chinezen hun automatische klokketorens, de Grieken hun windharpen en wateruurwerken met fluitsignalen, bouwden Philo van Byzantium en Hero van Alexandrië mechanisch zingende vogels en zelfspelende orgelpijpen.
In de 12e eeuw kwamen de veeltonige klokken met raderen en gewichten, in de 14e eeuw de torenklokkenspelen of carillons (Noord-Frankrijk, Zuid- en Noord-Neder- land) en de astronomische uurwerken met muzikaal bijwerk (hanengekraai!), tegen 1600 de orgelwalsen door water in beweging gebracht en de ’Flötenuhren’ en ’Harfenuhren’ (Augsburg).
Een ware rage beleefden vooral de Duitssprekende landen tegen het eind van de 18e en in de eerste jaren van de 19e eeuw, dus in de tijd van Mozart, Haydn en Beethoven. Dat Malzel zich behalve aan vele soorten blaasinstrument-automaten zelfs aan een mechanische schaakspeler waagde bewijst zijn vindingrijkheid – niet voor niets werd hij in 1808 benoemd tot ‘Hofkammer- maschinisten’ van Oostenrijk… De speeldozen (’boïtes a musique’), mechanische klavieren, draaiorgels (’Leierkasten’), carillons zijn tot ver in de 20e eeuw bronnen van auditieve genoegens gebleven.
Tal van bekende componisten hebben in de loop der tijden voor automatische speeltuigen geschreven; dat begon al bij Hans Leo Hassler (1564-1612) en eindigde niet bij Ludwig van Beethoven. Malzel als representant van de vele ‘Mechanische Musikinstrumente-Macher’ kreeg een waardige plaats in de historie als fabrikant van gehoorapparaten voor Beethoven en leefde daarna voort in de letters M. M. (Malzels Metronom), die boven tienduizenden muziekstukken zijn komen te staan. Zijn vak legde hem geen windeieren: in 1807 verkocht hij zijn eerste ’Panharmonikon’ aan het hof van Napoléon voor 60.000 goudfranken; van 1817 tot 1826 deed hij in Parijs goede zaken en in Amerika, na 1826, werd hij schatrijk!