Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Nikolai Rimsky-Korsakov (1844 – 1908)

NIKOLAI ANDREJEWITSJ RIMSKI-KORSSAKOW (1844-1908) heeft de eerste symfonie van de Russische muziekgeschiedenis gecomponeerd (1865), is tot professor voor compositie en instrumentatie en tot leider van de orkestklas van het door A. Rubinstein opgerichte Petersburgse con­servatorium benoemd (1871).

Hij behoorde al tot het ‘machtige hoop­je’, toen hijzelf van het vak muziek nog alles moest leren. Onder het schrijven van de Symfonie no. 1 in es had hij nog geen notie van contrapunt, kende hij de eenvoudigste regels van de harmonieleer nog niet, was het hem zelfs nog niet duidelijk geworden hoe hij een sep­tiem ‘naar onder toe’ moest oplossen. Hij had als cadet en marine­officier wat in de muziek geliefhebberd en daarbij met bekende musici en publicisten kennis gemaakt en op onnaspeurbare gronden een muzikale reputatie opgebouwd.

Pas toen Rimski na 1871 ging merken, dat hij hetgeen hij zijn stu­denten moest bijbrengen, zélf nog moest leren, ging hij vlijtig theorie studeren uit boeken van Cherubini, Bellermann en Tsjaikowski en zich verdiepen in belangrijke werken uit vroegere periodes, hetgeen zijn langzame groei naar de niet helemaal onverdachte reputatie als ‘bouwmeester van de Russische muziek’ bevorderde, maar ook tot de dwaalwegen leidde, die hij talloze malen beging bij het bewerken, ‘verbeteren’, polijsten, óm-instrumenteren, verkorten, verlengen en voltooien van anderer, vaak veel belangrijker werken dan de zijne.

Zijn grootste slachtoffer op dit gebied was de onbestreden origineelste componist der ‘vijf’, Moessorgski, een vriend met wie hij een tijdje heeft samengewoond wat echter tot een zekere verwijdering voerde; dat hij Dargomyzjski’s Stenen Gast hielp afmaken en zelfs tot twee­maal toe geheel orkestreerde, moet ook sceptisch stemmen omtrent de authenticiteit van het stuk zoals men het nu kent. Hetzelfde kan gezegd worden in verband met Borodins opera Vorst lgor.

Zonder twijfel is Rimski-Korssakow de grootste vakman, de meest savante musicus onder zijn tijdgenoten geworden, nadat hij in 1873 de marinedienst had verlaten. Vooral als de briljante beheerser der orkestrale kleuren zal hij in de geschiedenis blijven voortleven (iSpaans capriccio, 1887 en Shéhérézade, 1888), maar ook als leraar van Glazoenow, Strawinsky en vele anderen.

Zes periodes worden meestal in zijn carrière onderscheiden, al lopen daar zijn liefdes voor de oude kerktoonreeksen en voor de volkskunst in liederen en sprookjes als rode draden doorheen:

1. 1861-1872, enkele orkestwerken, liederen en de opera Het meisje van Pskow (Pskowitsjanka); ontluikend gevoel voor orkestcoloriet.

2. 1873-1876. minder persoonlijke stukken tijdens muziekstudie: 3e Symfonie, ka­mermuziek, fuga’s voor piano; overlopend in

3. 1875-1886, verhevig­de voorliefde voor het volkslied, de opera Sneeuwvlokje (Snegoerotsjka, naar Ostrowski), binnendringen in een eigen wereld die fan­tasie met alledaagsheid, romantiek met humor verenigt in een met volksliedelementen gevoede lyriek, gesteund door een doorzichtige, kleurige orkestratie.

4. 1887-1896, nogal oppervlakkige en koel-briljante, doch reeds meesterlijke orkestrale schrijfwijze met groeien­de Wagner-invloeden in het populaire Shéhérézade (orkestvariaties naar verhalen uit de ’IOOI Nacht’, 1888), Ouverture Russisch Paas­feest (op liturgische thema’s, 1888), Spaans capriccio (1887).

5. 1897- 1903, opnieuw experimenten, met volgens Rimski zélf ’een tot aan de grens van decadentie gepeperde harmoniek’ en met een vernieuw­de vocale stijl in de Liederen opus 39-56, de opera-eenakters Mozart en Salieri en De Bojarenvrouw Vera Sjeloga (1898), de opera’s De Tsarenbruid (Tzarskaja njewessta, 1898), en Het Sprookje van tsaar Sultan (Skaska o Zarje Saltanze, 1900).

6. 1903-1907, de apotheose van Rimski’s kunnen in de opera’s De Woiwode (Pan Wojewode, 1903). Het sprookje van de onzichtbare stad Kitesj (Skaskanije o newidimom gradje Kitezh, 1905) en De gouden haan (Solotoj pjetoesjok. naar Poesjkins satire op de autocratie, 1907).

Rimski-Korssakow heeft behalve de reeds genoemde nog andere werken gemaakt die vermelding verdienen: de opera’s Meinacht (Majskaja Notsj, naar Gogolj, 1879), De onsterfelijke Kastsjei (Kasjtsjej Bessmertnij, 1902); de Ouverture op Russische thema’s opus 28; Concerten voor bazuin en blaasorkest (1878), voor piano in cis opus 30, als bij Liszt: ééndelig (1883), Concertstuk voor klarinet in Es met blaasorkest; een Strijkkwartet in F op. 12 (1875), een Strijk- sextet in A (1876), een Kwintet voor piano en blazers (1876); een Leerboek der harmonie en een Instrumentatie-leer.

Onder het werken aan dit boek leed hij aan heftige aanvallen van angina pectoris; de dood verraste hem toch nog op zijn landgoed Ljoebensk in de provincie Petersburg.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!