MILY ALEXEJEWIRSJ BALAKIREW (1837-1910) werd door Glinka als zijn ware opvolger beschouwd en daarom in het begin door de ’grote vijf’ als hun geestelijke leidsman aanvaard.
Voordat hij in 1855 naar Petersburg kwam, had deze zoon van de eigenaar van een landgoed in de buurt van Nizjni-Nowgorod muzieklessen van zijn moeder gehad, enige tijd natuurwetenschappen gestudeerd en zich gelaafd aan de rijke bron welke bestond uit de bibliotheek in het buitenhuis van de grote muziekliefhebber A. Oelibisjef, waarna hij besloot vakmusicus te worden.
In 1862 richtte hij met de criticus Stassow en de zang- pedagoog Lomakin de ‘Vrije muziekschool’ op, waar onbemiddelde volkskinderen gratis lessen konden krijgen; de school werd een bolwerk der nieuwlichters tegenover het officiële, westers georiënteerde conservatorium van Anton Rubinstein, eveneens in 1862 gesticht als de eerste in haar soort in Rusland. Jarenlang leidde Balakirew concerten van de Vrije muziekschool en de keizerlijke muziekvereniging, die met hun moderne programma’s (werken van het ’machtige hoopje’, Schumann, Berlioz, Wagner, Liszt e.a.) grote invloed uitoefenden op het Petersburgse muziekleven; de ’Balakirew-kring’ werd een begrip. Na nog enige jaren leider van de keizerlijke hofzangkapel te zijn geweest trok hij zich in 1895 uit het openbare muziekleven terug om zich te wijden aan het componeren en het om werken van oudere stukken.
De meeste van Balakirews werken (hij was de enige der ’Vijf’ die zich niet aan de opera waagde) hebben nog slechts historische betekenis; alleen het symfonisch gedicht Tamara (naar het poëem De Demon van Lermontow) en de Oosterse fantasie voor piano Islamey, een na-Chopinesk, Lisztachtig virtuoos stuk op volksmotieven, later omgewerkt voor piano en orkest, hebben de tand des tijds getrotseerd. Een verzameling Russische volksliederen (1866) getuigt verder van Balakirews liefde voor en kennis van een waardevolle nationaal-muzikale erfenis.