ZIEKELIJK OF GEDURFD?
Don Carlo Gesualdo (1560 – 1613)
De rijke telg uit een der aanzienlijkste en oudste Spaans-Italiaanse vorstenhuizen in het koninkrijk Napels en der beide Sicilië’s verloor in 1585 zijn oudere broer en was toen genoodzaakt zijn leven van verwende aristocraat met muziek als enige liefhebberij, te veranderen in een bestaan als regerend vorst van Venosa (Lat. Venusia: Horatius’ geboorteplaats) met gelegenheid tot componeren in zijn vrije tijd.
Nog een andere plicht werd hem door deze plotselinge ommekeer opgelegd: een huwelijk in zijn eigen stand; hij koos daarvoor de beeldschone Maria d’Avalos, geparenteerd aan zijn huis en voorbeschikt tot een harmonieuze verbintenis. Na de geboorte van een zoon en een dochter kwam er allengs een onoverkomelijk verschil in temperament aan het licht, dat in de herfst van 1590 naar een ramp voerde. Maria en haar minnaar Don Fabrizio da Carafa werden op 26 oktober en flagrant délit betrapt en zonder uitstel bruut vermoord. Tijdgenoten waren het in hun berichten niet eens over de grootte van Don Carlo’s aandeel in deze dubbele terechtstelling, noch over zijn rol bij het uit de weg ruimen van het dochtertje, korte tijd daarna. Twijfel aan zijn vaderschap bezegelde het lot van dit kind; zo was dat in en om Napels nu eenmaal..,
Om aan de wraak van de families der vermoorden te ontkomen trok de vorst zich terug op het versterkte slot Gesualdo. Vier jaar later moet er echter een algemene verzoening tot stand zijn gebracht, want toen kon Don Carlo zich vrij naar Ferrara begeven om de hand te vragen van de liefelijke Eleonore d’Este, dochter van de kunstminnende hertog Alfonso II. Twee jaren bleef hij in diens residentie, maakte kennis met Luzzasco Luzzaschi en zijn kunst, en vermeide zich in de instrumentenverzameling der d’Estes, waarin zich ook Vicentino’s chromatische ’arcicembalo’ bevond.
In die tijd verschenen zijn eerste vier boeken met madrigalen, waarin de gereserveerde muzikale tradities nog de overhand hadden. Weer in Napels terug, begon Gesualdo aan een ziekte van geest en ziel te lijden, die hem tot aan de rand van de waanzin zou brengen en zijn muziek steeds verder voerde naar de grens van duistere overgevoeligheid. Aan het voortschrijden van dit proces moet niet alleen het kort na elkaar overlijden van de twee zoons uit zijn beide huwelijken, maar ook het ongunstige verloop van zijn tweede echtverbintenis mede schuldig zijn geweest. Vele
stemmen fluisterden in die dagen zelfs, dat Donna Eleonore’s houding en gedrag zijn dood op 53-jarige leeftijd zo niet veroorzaakt, dan toch verhaast had.
In levensbeschrijvingen van Don Carlo Gesualdo die zijn werk trachtten te belichten zijn woorden gevallen als: overprikkelde erotiek en zelfkastijdend doodsverlangen, ziekelijke melancholie, hysterisch zelfverwijt uit pathologisch opgeschroefd berouw. Deze kijk op het fenomeen Gesualdo is gebaseerd op zijn latere keuze van teksten en een schier onbegrensde toepassing van melodische en harmonische chromatiek.
Uit de eerste blijkt een tot in het onnatuurlijke toegeven aan de hang naar zelfbeklag; talrijk zijn hiervan de voorbeelden in de egocentrische passages van niet om haar literaire waarde maar om haar ziekelijke gemoedstoestand gekozen poëzie van een TorquateTasso (1544-1595), die immers zelf enige tijd, voor ‘krankzinnig’ gehouden, in een inrichting verbleef en daarna nog enkele jaren een rusteloos leven leidde. En uit de tweede hoort men een morbide muzikaliteit waaraan zelfbeheersing vreemd is: verklankingen van de woordinhoud van bijvoorbeeld ’sospiri’ (zuchten), ’martiri’ (martelingen), ’dolore’ (smart), ’duolo’ (pijn) en ’morire’ (sterven), werden tot haast smakeloze demonstraties van ikzucht en zelfmedelijden.
De grote vraag is echter of een twintigste-eeuwer, die Wagners Tristan’ ouderwets vindt, Bergs ’Wozzeck’ een voldongen feit acht, de twaalftoon-techniek als een redding uit de nood beschouwt en de electronische ’soniek’ alleen-zaligmakend noemt -de vraag is, of die twintigste-eeuwer Gesualdo’s in de fantasie van een welgestelde dilettant opgewelde, ongecentreerde mu-ziekstroom moet kwalificeren als gedurfd (zoals muziekgeschiedenisboekjes plegen te doen) of als ziekelijk (wat in muziekpsy-chologische beschouwingen valt te lezen).
Hij die op deze vraag het juiste antwoord weet, is tevens in staat de nieuwe muziek van alle tijden naar waarde te schatten. Hij alleen zou haarfijn uit de doeken kunnen doen wat precies Mon-teverdi, Bach, Mozart, Beethoven, Schubert, Wagner en Verdi zijn geweest: gedurfd of ouderwets, gezond of decadent, modem of ziekelijk. En hij zou zonder aarzelen uit die etiketten een keuze kunnen maken voor namen als Lasso, Pergolesi, D. Scarlatti, C. Ph. E. Bach, Donizetti, Chopin, Schumann, Berlioz, Moes-sorgski, Tsjaikowski, Wolf, Mahler, Reger, Ravel, R. Strauss en Schoenberg.