Antoine Busnois, de bekendste naam naast Ockeghem, muzikaal werkzaam aan het Bourgondische hof, eerst onder Karei de Stoute, daarna onder Maria van Bourgondië, de echtgenote van Maximiliaan van Habsburg; deed aan retoriek en literatuur (schreef aan relaties brieven in verzen!); componeerde zeer vele chansons (w.o. bergerettes), een paar missen, kerstliederen en motetten (een daarvan op een zelfgemaakte tekst die begon met Anthoni usque limina en eindigde met omnibus noys waarin zijn naam verborgenis), een Magnificat, de sequentia Victimae paschali laudes.
In de werken van de tweede generatie verschenen de eerste tekenen van een nieuwe stijl, die van het doorgeïmiteerde a capella stemmenweefsel, welke verband houdt met de canon-techniek, waarmee zij ook de afsluitingen van composities al durfde verfraaien: door elke stem bij haar eigen slot te laten ophouden terwijl de andere lijnen nog doorliepen tot zij op hun beurt waren afgerond, kreeg deze muziek een soort ‘perspectief’, een schijn van oneindigheid. Bovendien werd het toongebied uitgebreid in de laagte, terwijl vierstemmigheid veel vaker ging voorkomen dan driestemmigheid.