TRUBADOURS EN TROUVÈRES. De verschijning van de troubadours aan het einde van de elfde eeuw kenmerkt een beslissende verandering in de ideologie van het ridderschap. Hadden de ridders zich tot nog toe vooral toegelegd op de ruigere kunsten als vechten, jagen en drinken, gaandeweg veranderde dit in een extatische verering voor de maagd Maria en voor edelvrouwen.
Men legde zich toe op een ridderlijke zedenleer, elegante manieren en waardering der schone kunsten als dichtkunst en muziek. De aristocratische dichtkunst met zijn melodieënschat was het werk van de troubadours, in hun eigen Proven?aalse taal: trobadors, ‘vinders’.
Het waren ofwel ridders, hovelingen, zo niet prinsen, of rondtrekkende barden, die van kasteel tot kasteel reisden en elkaar nu en dan inpuys of wedstrijden ontmoetten. Degenen die gedichten maakten, behoefden niet steeds zelf ridders te zijn; een lagere afkomst sloot niemand uit wiens verzen zich voegden naar de sfeer der hogere standen. (Geschiedenis van de Muziek – Curt Sachs)