Met Beethoven begint een nieuw tijdperk in de ontwikkeling der toonkunst. Door hem klom het uitdrukkingsvermogen der muziek tot een hoogte, die geen zijner voorgangers bereikt heeft.
Is dit in zijn eerste werken nog niet zozeer merkbaar, naarmate hij ouder werd verkregen ook zijn toonscheppingen groter zelfstandigheid en oorspronkelijkheid. Geen componist vóór hem en slechts weinige na hem hebben een zo grote ontwikkelingsgang doorgemaakt als deze meester, die met recht de koning der symfonie wordt genoemd.
Om zich van die vooruitgang te overtuigen, vergelijke men zijn eerste werken die nog op de basis der composities van Haydn en Mozart stonden met de laatste sonates en kwartetten en met de Negende Symfonie.
Men kan nauwelijks begrijpen, dat de componist van laatstgenoemde werken dezelfde is, die de en de schreef. Beethoven zelf was zich bewust van de hoge vlucht, die zijn genius in de loop van jaren genomen had. Het septet en andere composities uit zijn eerste tijd interesseerden hem niet meer, en hij kon niet begrijpen, dat velen er mede dweepten en die werken meer dan zijn latere waardeerden. (Handboek der muziekgeschiedenis – Henri Viotta, 1916)