Wie in de vijfde eeuw van de christelijke jaartelling in een provincie van het Romeinse Rijk woonde, zag om zich heen in onbruik geraakte wegen, vervallen tempels en verlaten arena’s, niet langer bezocht door de menigten waarvoor ze waren gebouwd; het leven was met iedere generatie armoediger, onzekerder en harder geworden.
Rome had in zijn hoogtijdagen het grootste deel van West-Europa en ook flinke delen van Afrika vrede opgelegd; maar Rome was zwak geworden en kon zich niet meer verdedigen. De barbaren stroomden vanuit het noorden en het oosten over de grenzen, en de wijd verbreide beschaving van Europa viel uiteen in fragmenten die zich pas na vele eeuwen geleidelijk zouden verenigen tot de moderne naties.
Het verval en de ondergang van Rome hebben zo’n prominente plaats in de geschiedenis dat het zelfs nu voor ons nog moeilijk is om te beseffen dat zich, tegelijk met dit afbraakproces, vanuit de christelijke kerk stilletjes een wordingsproces voltrok.
Tot de tiende eeuw was deze kerk het belangrijkste (en vaak het enige) dat Europa bij elkaar hield en cultuur stimuleerde. Ondanks driehonderd jaar van sporadische vervolging groeiden de vroegste christelijke gemeenschappen gestaag en verspreidden ze zich naar alle delen van het Rijk. Keizer Constantijn koos na zijn bekering voor een politiek van tolerantie en maakte het christendom tot godsdienst van de keizerlijke familie. In 395 werd de politieke eenheid van de oude wereld officieel opgeheven door de verdeling in het Oostromeinse – en het Westromeinse Rijk, met Byzantium (Constantinopel) en Rome als respectieve hoofdsteden. Toen na een vreselijke eeuw van oorlogen en invasies de laatste Westromeinse keizer ten slotte in 746 afstand deed van de troon, waren de grondslagen voor de pauselijke macht al zo stevig gelegd dat de kerk klaar was om de beschavende en verenigende taak van Rome over te nemen.
Het Griekse erfgoed
De geschiedenis van de westerse kunstmuziek begint eigenlijk met de muziek van de christelijke kerk. Maar gedurende de hele middeleeuwen en zelfs tot op de dag van vandaag hebben kunstenaars en intellectuelen voortdurend omgekeken naar Hellas en Rome voor onderricht, verbetering en inspiratie in hun diverse vakgebieden. Dat geldt ook voor de muziek, zij het met enkele belangrijke verschillen. De Romeinse literatuur bij voorbeeld bleef in de middeleeuwen steeds invloed uitoefenen. Vergilius, Ovidius, Horatius en Cicero bleef men lezen en bestuderen.
Deze invloed werd veel sterker in de veertiende en vijftiende eeuw toen er meer Romeinse werken bekend werden en tegelijkertijd ook de bewaard gebleven literatuur van Griekenland geleidelijk werd herontdekt. Maar in de literatuur, evenals op enkele andere gebieden (met name de beeldhouwkunst) hadden kunstenaars uit de middeleeuwen of de renaissance het voordeel dat ze de oude voorbeelden konden bestuderen en, desgewenst, imiteren. De gedichten of beelden waren immers voorhanden. In de muziek was dit niet het geval. Musici uit de middeleeuwen kenden geen enkel voorbeeld van Griekse of Romeinse muziek, hoewel in de renaissance een aantal hymnen werd geïdentificeerd.
Tegenwoordig zijn we in zoverre iets beter af dat ongeveer veertig Griekse muziekstukken of fragmenten daarvan teruggevonden zijn uit meer dan zeven eeuwen, ook al zijn de meeste afkomstig uit relatief late periodes. Hoewel er geen authentieke resten van oude Romeinse muziek zijn, weten wc uit beschrijvingen, basreliëfs, mozaïeken, schilderijen en beeldhouwwerken dat muziek een belangrijke plaats innam in het militaire leven, het theater, de godsdienst en het ritueel van de Romeinen.
Er was een bijzondere reden voor het verdwijnen van de tradities van de Romeinse muziekpraktijk aan het begin van de middeleeuwen: de meeste muziek was verbonden met sociale gelegenheden die de vroege christelijke kerk met afschuw bezag, of met heidense rituelen waaraan volgens de kerk een eind moest worden gemaakt. Dientengevolge deed men zijn uiterste best om de muziek die zulke gruwelen in de geest van dc gelovigen zou oproepen niet alleen uit de kerk te houden maar, indien mogelijk, zelfs dc herinnering eraan uit te vlakken.
Toch waren er enkele aspecten van de oude muziekpraktijk die in de middeleeuwen bleven voortbestaan, al was het maar omdat ze nauwelijks afgeschaft konden worden zonder de muziek zelf af te schaffen. Bovendien was de oude muziektheorie de grondslag van de middeleeuwse theorie en een onderdeel van de meeste filosofische systemen. Dus om middeleeuwse muziek te begrijpen, moeten we iets weten over de muziek van de oudheid, en met name over de praktijk en de theorie van de Griekse muziek.
Volgens dc Griekse mythologie was de muziek van goddelijke oorsprong en waren haar uitvinders en vroegste beoefenaren góden en halfgoden, zoals Apollo, Amfion en Orpheus. In deze vage prehistorische wereld had de muziek magische krachten: mensen dachten dat zij ziektes kon genezen, lichaam en geest kon reinigen en in de natuur wonderen kon bewerkstelligen.
Dezelfde krachten worden muziek ook in het Oude Testament toegeschreven: men hoeft slechts te denken aan de verhalen over David die de waanzin van Saul geneest door op de harp te spelen (Eerste boek van Samuel 16:14-2.3) of van de trompetstoten en het geschreeuw waaronder de muren van Jericho bezweken (Jozua 6:12.-20). In de Homerische tijd zongen rapsoden heroïsche gedichten bij feestmalen (Odyssee 8:62-82).
Van oudsher was muziek een onlosmakelijk onderdeel van religieuze ceremonies. In de cultus van Apollo was de lier het kenmerkende instrument, terwijl het in die van Dionysos de aulos was. Beide instrumenten werden waarschijnlijk vanuit Klein-Azië in Griekenland ingevoerd. De lier en zijn grotere tegenhanger, de kithara, waren instrumenten met vijf tot zeven snaren (later zelfs wel elf). Ze werden allebei gebruikt voor solospel en als begeleidings- instrument bij het zingen of het voordragen van epische poëzie. De aulos, een enkel- of dubbelrietschalmei, vaak met twee pijpen, had een schrille, doordringende klank en werd gebruikt bij het zingen van dithyrambischc poëzie in de verering van Dionysos, waaruit naar men meent het Griekse drama is ontstaan. Zo komt het dat in de grote drama’s uit de klassieke tijd (de werken van Aeschylos, Sofocles cn Euripides) koren en andere muzikale gedeeltes werden begeleid door, of afgewisseld werden met, de aulos.
Ten minste vanaf de zesde eeuw voor Christus werden zowel de lier als de aulos bespeeld als zelfstandige solo-instrumenten. Er is een verslag van een muziekfestival of een muziekwedstrijd die in 586 voor Christus werd gehouden in het kader van de Pythische Spelen, waarbij Sacadas een compositie voor de aulos speelde, de Pythische nomos, die de verschillende fasen van de’strijd tussen Apollo en de draak Python illustreerde. Wedstrijden van kithara- en aulosspelcrs werden, evenals festivals voor instrumentale en vocale muziek, steeds populairder na de vijfde eeuw voor Christus. Toen de instrumentale muziek zelfstandiger werd, nam het aantal virtuozen toe en werd tegelijkertijd de muziek zelf in elk opzicht complexer. Gealarmeerd door de snelle groei van het muziekambacht waarschuwde Aristotclcs in de vierde eeuw tegen te veel professionele scholing in de algemene muzikale vorming:
De juiste maat zal bereikt zijn als degenen die muziek studeren zich niet gaan bezighouden met de kunsten die bij professionele wedstrijden worden beoefend en er niet naar streven om zich de virtuositeit te verwerven die nu bij zulke wedstrijden in de mode is en van daaruit ook in het onderwijs is doorgedrongen. Laat de jongeren die muziek beoefenen die wij hebben voorgeschreven, Lot ze in staat zijn om genoegen te beleven aan edele melodieën en ritmes, en niet slechts aan dat ordinaire onderdeel van de muziek dat iedere slaaf of kind en zelfs sommige dieren behaagt.
Enige tijd na de klassieke tijd (ongeveer 450 tot 325 voor Chr.) kwam er een reactie op technische complexiteiten op gang, en tegen het begin van de christelijke jaartelling was de Griekse muziektheorie, en waarschijnlijk ook de praktijk, eenvoudiger geworden. De meeste bewaard gebleven voorbeelden van Griekse muziek komen uit betrekkelijk late periodes.
De belangrijkste daarvan zijn: een fragment van een koor uit Orestes van Euripides (regel 338-344) van een papyrus van ongeveer zoo voor Christus, waarvan de muziek misschien van Euripides zelf is (NAWM I2), een fragment van Euripides’ lphige- neia in Aulis (regel 783-793), twee vrij complete Delfische hymnen voor Apollo, waarvan de tweede dateert uit 128-127 voor Christus, een skolion of drinklied dat dient als opschrift op een grafsteen, eveneens uit de eerste eeuw of iets later, en een Hymne voor Nemesis, een Hymne voor de Zon en een Hymne voor de muze Calliope door de Kretenzer Mesomedes uit de tweede eeuw.
Griekse muziek leek in diverse fundamentele opzichten op die van de vroege christelijke kerk. Zij was voornamelijk monofoon, dat wil zeggen, melodie zonder harmonie of contrapunt. Maar vaak werd de melodie, die ongeornamenteerd werd uitgevoerd door een zanger of door anderen in een ensemble, tegelijkertijd geornamenteerd door instrumenten, waardoor heterofonie ontstond. Maar noch heterofonie noch het onvermijdelijke zingen in octaven als er zowel mannen als jongens deelnamen is echte polyfonie. Verder werd Griekse muziek bijna helemaal geïmproviseerd. In haar volmaakte vorm (teleion melos) ging muziek altijd gepaard met tekst, dans of allebei. Haar melodiek en ritmiek waren zeer nauw verbonden met de melodiek en het ritme van poëzie, en de muziek van de religieuze cultussen, het drama en de grote openbare wedstrijden werd uitgevoerd door zangers die hun melodie begeleidden met voorgeschreven danspatronen.