Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

De Primitieven

Onjuist zijn ook tot nu toe de vele op een min of meer wetenschappelijke basis gelanceerde theorieën, die de oorsprong der muziek zagen in een

nabootsing van het gekweel der vogels door de mens, in het willen behagen aan de andere sekse, in het gezang als zijnde voortgekomen uit lang aangehouden signaalroepen, in de omstandigheid dat de mens tot muziekmaken is gekomen via een systeem van gelijkwaardige samenwerking op een ritmische basis en meer van dergelijke hypothesen.

Zouden deze theorieën waar zijn, dan zouden ook thans nog enkele van de meest primitieve stammen een kwelende zangstijl moeten hebben bewaard, of liefdesliederen, of op sig­nalen lijkende melodieën, of een ritmische samenwerking met ritmische arbeidsliederen. Dergelijke liederen zijn echter abso­luut niet aanwezig.

Levende primitieven als getuigen op te roepen, zal degenen die niet bekend zijn met de moderne methoden om kwesties van afstamming en oorsprong te onderzoeken, op het eerste gezicht vreemd lijken. Zij zullen vermoedelijk de voorkeur geven aan de degelijke en inderdaad onweerlegbare bewijzen der prehistori­sche onderzoekers, die opgravingen verrichten in de begraaf­plaatsen en woonplaatsen van de rassen die vele duizenden eeu­wen geleden leefden.

Maar zelfs de vroegste beschaving die haar sporen onder dikke aardlagen heeft achtergelaten, is niet oud genoeg om ons het geheim van de oorsprong der muziek te openbaren. Te meer, daar de opgravingen weinig op het gebied der muziek aan het licht brengen: de liederen uit het stenen tijdperk zijn verdwenen en de instrumenten, die vermoedelijk uit hout, riet of ander vergankelijk materiaal waren vervaardigd, bleken niet bestand tegen een verblijf onder de aarde van tiendui­zend of honderdduizend jaren.

Derhalve blijft een onderzoek naar de prehistorie der muziek aangewezen op de antropologische methode: zoeken naar oer- stammen, die nog leven op afgelegen eilanden, in afgesloten valleien of ontoegankelijke oerwouden en die, wat hun ontwik­keling betreft, praktisch nog zijn blijven staan op het peil van het stenen tijdperk.

Een dergelijke methode is niet geheel zonder gevaar. Zijn we er wel zeker van dat hun omstandigheden inderdaad onveranderd zijn gebleven nadat zij eeuwen geleefd hadden in een zich steeds maar weer veranderende wereld?

Niemand kan aan een dergelij­ke klemmende vraag achteloos voorbijgaan, en toch zal een geleerde met voldoende antropologisch inzicht gemakkelijk het gevaar van een voorbarige conclusie kunnen vermijden. Derhal­ve zal een ieder die de oorsprong der muziek wenst te bestude­ren, deze moeten opmaken uit de overblijfselen die hij kan vinden bij de primitieve volksstammen van tegenwoordig. Deze wetenschap wordt, niet helemaal terecht, ‘vergelijkende muziek­wetenschap’ genoemd; beter zou zijn: ‘etnomusicologie’.

ALS PRIMITIEF gelden de half-geciviliseerde stammen, die over de hele wereld verspreid leven, en tot op zekere hoogte ook een groot aantal boeren, vissers en veehoeders in Europa en het blanke deel van Amerika. Daarentegen zijn als niet-primitief te beschouwen de hogere standen der op hoog peil staande Oos­terse beschaving van het Nabije en Midden-Oosten, van India en het oosten en zuidoosten van Azië. Primitieve muziek te willen karakteriseren ten opzichte van niet-primitieve muziek, om al­dus een feitelijke definitie van primitieve muziek te krijgen, is even moeilijk – zo niet onmogelijk – als een definitie te willen geven van ’s mensen geestelijke habitus ten opzichte van zijn praktische werkzaamheden.

Bij een poging om de muziek der primitieven te karakteriseren, zou waarschijnlijk naar voren worden gebracht, dat een theoretisch systeem of fundamentele wetten volkomen ontbreken, om nog maar te zwijgen over de notatie; dan zou men bovendien moeten uitweiden over het sociale, gemeenschappelijke en min of meer onpersoonlijke as­pect ervan. Ook zou een nadere schets de nadruk leggen op de grote magische betekenis der primitieve muziek, die haar ver­hinderd heeft een kunst op zichzelf te zijn ten dienste van ver­maak of stichting. Maar iedereen die werkelijk op de hoogte is met het muziekleven der primitieven, zal aarzelen om dergelijke omstandigheden in een uiteindelijke definitie vast te leggen.

DE NIET-ESTHETISCHE AARD der primitieve muziek blijkt over­duidelijk bij de instrumenten.

De verscheidenheid van muziekinstrumenten in de wereld der primitieven is verbazingwekkend. Al het maar enigszins bruik­bare ruwe materiaal dat de natuur bood, werd naarstig omge­werkt tot een of ander klankproducerend voorwerp: beenderen tot fluiten en hoorns, riet tot slaginstrumenten, trompetten en fluiten; noten en kalebassen tot ratels; schelpen en holle takken tot trompetten; bomen tot reusachtige spleettrommen; kuilen in de grond of boomblokken en stukken dierehuid tot trommels. In een vroeg stadium van de beschaving leerde de mens reeds hoe door strijken, klappen, stampen, schudden, schuren, krassen, blazen een klank te produceren. Dit alles gebeurde vele eeuwen vóór de uitvinding van aardewerk en metaalgieten.

In alle delen van de wereld echter dienden de instrumenten meer voor magische dan voor muzikale doeleinden. Met welk een bekwaamheid en voorstellingsvermogen de mannen en vrouwen uit die primitieve tijden hun instrumenten ook wisten te hante­ren, voor de esthetische kant ervan hadden zij weinig aandacht. De instrumenten met al hun eigenschappen waren eerder zinvol dan aantrekkelijk of mooi. Hun geluid had, hetzij zacht of sterk, gedempt of schril, een speciale betekenis; hun uiterlijke vormen, zowel rond als puntig; hun kleuren van levenloos wit of bloedig rood; hun beweging van strijken, stampen, schuren of krassen, dit alles deed deze vroege instrumenten in een verward, niets met muziek te doen hebbend doolhof van magische bijbetekenissen verward raken, die ver verwijderd waren van elk esthetisch ge­not. Als voorwerp en ook als klankvoortbrengers waren de instrumenten symbolen van de mystieke rijken van zon en maan, van de scheppende krachten van man en vrouw, van de vrucht­baarheid, de regen en de wind. Zij waren tevens het sterkste tovermiddel van de mens bij zijn magische riten ter bescherming van zijn gezondheid en zijn bestaan.

Het zou nog lang duren, voordat de instrumenten van angstaan­jagende, magische tovermiddelen uitgegroeid waren tot mu­ziekinstrumenten, die dienden tot tijdverdrijf en vermaak. Mu­zikaal in de eigenlijke zin van het woord en ondanks alle magi­sche betekenissen, waren slechts de ritmische instrumenten, die tegemoetkwamen aan ’s mensen verlangen naar een regelmatige, hoorbare beweging: ratels, stampers of trommels. Muzikaal zijn deze instrumenten inderdaad: er is niets fascinerender dan een negerdrummer of marimbaspeler te zien en de onuitputtelijke rijkdom van zijn ritmische patronen te horen, waarbij dan nog de onvergelijkelijke handigheid komt, waarmee hij zijn instrument bespeelt.

Strijkinstrumenten daarentegen zijn in de hele wereld in een weinig ontwikkeld stadium aangetroffen. De primitieve mens heeft namelijk weinig reden om een instrument waarvan de toekomst in de melodie ligt, verder tot ontwikkeling te brengen. Voor hem behoort de melodische expressie tot het terrein van de zanger en hij denkt er niet aan zijn instrument op vocaal gebied te laten doordringen.

Van deze twee tegengestelde elementen (vocaal-instrumentaal) is het vocale verreweg het oudste. Door stammen die nog in het laagste stadium van de beschaving leven wordt wel gezongen, maar zij bezitten geen instrumenten.

HET ZINGEN was het begin van de muziek. Gedreven door de wens om de klank van de stem te ordenen, kwam men tot twee verschillende uitdrukkingsmanieren.

De ene bestond uit een eentonig gezang, waarin het woord in het middelpunt stond; deze stijl noemt men logogenisch. De andere stijl schonk minder aandacht aan het woord en was als het ware een vurige ontlading van opgekropte krachten, emoties en spanningen. Deze harts­tochtelijke stijl wordtpathogenisch genoemd.

De vroegste logogenische melodieën, onder andere op Ceylon, bestaan uit slechts twee tonen, die zich binnen een beperkte omvang bewegen; meestal is dit een hele toon of een terts, en een enkele keer zelfs een kwart. Maar binnen het kader van een zelfde stuk blijft de afstand van de ene toon tot de andere steeds dezelf­de.

Op de lange duur ging men er, eerst nog aarzelend, toe over, rond de kern van twee nog een of meer tonen te groeperen. Desondanks kan men ook in deze meer uitgegroeide logogeni­sche melodieën de oorspronkelijke kern van twee meestal duide­lijk vaststellen.

In de pathogenische stijl daarentegen springt de stem het ene ogenblik omhoog, om het volgende weer omlaag te duiken, met wilde, dreunende kreten en gehuil. In de loop van een verdere ontwikkeling worden bepaalde intervallen, als octaven, kwinten en kwarten of zelfs tertsen, tot vaste steunpunten.

Op den duur kwam er een samensmelting van deze twee ele­mentaire stijlen tot stand. Het resultaat van deze ‘fusie’ is veelal een manier van zingen, waarbij de melodische lijn vanzelf de leiding op zich neemt en de stijl nu melogenisch wordt, met enerzijds de dienstbaarheid van het woord uit de logogeriische stijl en anderzijds de ongebreidelde emotie van de pathogenische stijl.

Het verdient de aandacht dat in al deze stijlen de omvang van het standaardinterval, een hele toon, kleine of grote terts, afhangt van de beweeglijkheid van de zanger. Stammen die met grotere stappen springen en dansen, zingen in de regel eerder in tertsen en kwarten dan in secundes. De vrouwen daarentegen zingen dikwijls in aanmerkelijk kleinere afstanden, gelijk hun danspas­sen en gebaren kleiner zijn dan die van de man.

De onderzoekingen door dr. Heinz Werner met behulp van een fonograaf gedaan bij Europese kinderen van drie en vier jaar, tonen het opmerkelijke feit aan dat het zingen van deze kleuters veel overeenkomst vertoont met het eentonige gezang van twee, drie en vier noten der primitieven. Evenals bij deze laatsten blijkt ook hier dat in het verloop der verdere ontwikkeling de neiging bestaat om te dalen, wanneer de omvang van een opwaartse kwart is bereikt.

Gelijk de primitieve stammen herhalen onze kinderen hetzelfde patroon van hun kleine melodie telkens weer tot in het oneindige toe. Noch in de wereld van het kind, noch in die der primitieven komt een ontwikkeling naar een melodische climax voor.

De eindeloze herhaling van een monotone frase, die we heden ten dage nog aantreffen in de smeekbeden of litanieën van de rooms-katholieke kerk, heeft bij de primitieven niettemin tot een verdere tweeledige ontwikkeling geleid. Enerzijds ontstond hieruit het antifonale gezang, d.w.z. het afwisselend zingen tussen twee koren, en anderzijds het responsoriaal gezang, het afwisselend zingen van een leider en het antwoordende koor. Op deze manier werd de saaie en eentonige herhalingen nieuw leven ingeblazen en sindsdien bleven deze beide uitvoeringsmethoden zowel in het Oosten als in het Westen in gebruik.

MEERSTEMMIGHEID wordt nauwelijks in de wereld der primitie­ven gevonden, ofschoon er een enkele keer specimina van wor­den aangetroffen.

Wanneer een groep mensen dezelfde lijn zingen, zonder dat ze gedwongen worden precies samen te zingen, is het resultaat een toevallig voortschrijden, gelijk bij mensen die rustig met elkaar wandelen, zonder dat ze samen in de pas lopen of op een andere wijze hun bewegingen op elkaar afstemmen. Deze pseudo-een- stemmigheid wordt heterofonie genoemd, van het Griekse woord héteros, dat ‘verschillend’ betekent.

Ook kan het gebeuren dat een zelfde melodie door verschillende zangers wordt uitgevoerd, echter op een andere toonhoogte, waardoor er in plaats van één, twee of meer parallelle lijnen worden gehoord. Dergelijke parallellen bestaan er in verschil­lende intervallen, vanaf de natuurlijke geheel onbewuste octa­ven, in welke bijv. mannen en vrouwen samenzingen, via de halfbewuste kwinten en kwarten, tot aan de bewust gezongen, kunstige tertsen en zelfs de scherpe secundes.

Ook treffen we boven of onder de melodie lang aangehouden pedaaltonen aan, de eerste voorloper van het moderne orgel­punt. Rond de evenaar vinden we zelfs enkele volksstammen die het canonzingen beoefenen. Dit is ontstaan doordat de groepen bij het antifonaal of responsoriaal zingen niet afwachtten totdat het hun beurt was, maar reeds ongeduldig inzetten nog voordat de vorige stem was uitgezongen.

Aldus hebben de primitieven of, wat op hetzelfde neerkomt, de prehistorische rassen, het zaad gezaaid waaruit later de muziek van het Oosten en het Westen is voortgekomen.

Om het nog eens te zeggen: wat de primitieve van de geëvolueer­de muziek onderscheidt, is de eindeloze herhaling binnen een bepaald stuk, zonder een verdere ontwikkeling tot een climax, en, over het algemeen, zijn wezenlijke afhankelijkheid van tradi­tie, evenals de volkomen afwezigheid van enige verstandelijke benadering, zij het geschreven of in een systeem, zelfs in de meest rudimentaire vorm.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!