Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Griekse Muziek en Filosofie

Dat de muziek van de vroege christelijke kerk leek op de Griekse muziek omdat zij monofoon, geïmprovi­seerd en onscheidbaar van een tekst was wil niet zeggen dat er een historische continuïteit is. Het was eerder de theorie dan de praktijk van de Grieken die in de middeleeuwen invloed had op de Westeuropese muziek.

We hebben veel meer informatie over Griekse muziektheorieën dan over de muziek zelf. Bin­nen deze theorieën zijn er twee categorieën:

1 Theorieën over de aard der muziek, haar plaats in de wereldorde, haar effecten en de juiste toepassingen in de samenleving.
2 Systematische beschrijvingen van de bij het componeren gebruikte mate­rialen en patronen.

Zowel in de muziekfilosofie als in de muziekwetenschap kwamen de Grieken tot inzichten en formuleerden ze principes waarvan vele tot op de dag van vandaag nog geldig zijn. Uiteraard bleef het Griekse denken over mu­ziek niet onveranderd van Pythagoras (ca 500 voor Chr.), de vermeende grond­legger ervan, tot Aristides Quintilianus (vierde eeuw na Chr.), de laatste belangrijke commentator ervan. In de nu volgende, noodzakelijkerwijs ge­simplificeerde uiteenzetting ligt de nadruk op die aspecten die het meest karakteristiek waren en het belangrijkst voor de latere geschiedenis van de westerse muziek.

Het woord muziek had voor de Grieken een veel bredere betekenis dan voor ons. Het was een adjectivische vorm van 7nuze – in de klassieke mytho­logie elk van de negen goddelijke zusters die bepaalde kunsten en weten­schappen onder hun hoede hadden.

De grammaticale relatie suggereert dat de Grieken muziek zagen als iets wat wezenlijk was voor alle activiteiten die zich bezighielden met het streven naar waarheid of schoonheid of als iets wat ze allemaal met elkaar gemeen hadden. In de leerstellingen van Pythagoras en zijn volgelingen waren muziek en getallenleer niet gescheiden. Zij dachten dat getallen de sleutel waren tot het hele spirituele en fysieke universum. Het sys­teem van volgens getallen geordende muzikale klanken en ritmes illustreerde dus de harmonie van de kosmos en correspondeerde daar ook mee.

Deze doc­trine werd het meest grondig en systematisch uiteengezet door Plato in diens Timaeus (in de middeleeuwen de meest algemeen bekende van zijn dialogen) en De staat. Plato’s opvattingen over de aard en de functies van muziek had­den, zoals middeleeuwse schrijvers ze later interpreteerden, grote invloed op hun speculaties over muziek en haar plaats in het onderwijs. Voor sommige Griekse denkers was muziek ook nauw verbonden met astronomie. Claudius Ptolemaeus (tweede eeuw na Chr.), de meest systematische van de oude muziektheoretici, was tevens de meest vooraanstaande astronoom van de oudheid.

Men dacht dat zowel de systemen van muzikale intervallen als die der hemellichamen onderhevig waren aan wiskundige wetten en geloofde dat bepaalde modi en bepaalde tonen overeenkwamen met bepaalde plane­ten. Zulke mysterieuze connotaties en uitbreidingen van muziek waren ge­bruikelijk onder alle oosterse volken. Het idee werd door Plato poëtisch vorm gegeven in de prachtige mythe van de ‘muziek der sferen’3, de muziek die werd voortgebracht door de omwentelingen der planeten maar die de mens niet kon horen.

Op dit idee beriepen velen zich die in de loop van de middel­eeuwen over muziek schreven en later, onder anderen, ook Shakespeare en Milton.

De relatie tussen muziek en poëzie is een andere indicatie voor de ruime zin waarin de Grieken muziek opvatten. Voor hen waren de twee nagenoeg synoniem. Wanneer wij nu spreken van ‘muzikale poëzie’, is dat een stijlfi­guur, maar voor de Grieken was zulke muziek echt een melodie waarvan de intervallen en ritmes precies konden worden beschreven. ‘Lyrische’ poëzie be­tekende poëzie die begeleid op een lier werd gezongen; het woord ‘tragedie’ betekent letterlijk ‘bokkezang’ (een verwijzing naar de Dionysoscultus waar­uit zij was ontstaan).

Vele andere Griekse woorden waarmee verschillende soorten poëzie werden aangeduid, zoals ode en hymne, waren muzikale ter­men. Vormen zonder muziek hadden ook geen naarn. In zijn Poëtica zegt Aristoteles, nadat hij melodie, ritme en taal heeft beschreven als de elementen van poëzie: ‘Er is nog een kunst die alleen door middel van taal nabootst […] maar deze heeft tot dusver nog geen naam.’

Het Griekse idee dat muziek wezenlijk één was met het gesproken woord heeft in de geschiedenis steeds weer in diverse vormen de kop op gestoken: bij voorbeeld in de uitvinding van het recitatief rond 1600 of in Wagners theo­rieën over het muziekdrama in de negentiende eeuw.




DE ETHOSLEER

De leer van het ethos, van de morele eigenschappen en effecten van muziek, paste in de Pythagoreïsche visie van de muziek als een microkosmos, een systeem van toonhoogte en ritme dat werd bepaald door dezelfde wiskundige wetten die overal in de zichtbare en onzichtbare schep­ping van kracht zijn. Muziek was volgens deze visie niet alleen een passieve afbeelding van de ordening van het universum; zij was ook een kracht die dat universum kon beïnvloeden – vandaar dat aan de legendarische, mythologi­sche musici wonderen werden toegeschreven. `

Een latere, meer wetenschappelijke tijd legde de nadruk op de effecten van muziek op de wil en dus op het karakter en het gedrag van mensen. Hoe muziek invloed kon hebben op de wil werd door Aristoteles uitgelegd in de mimesistheorie. Muziek was vol­gens hem een directe imitatie (dus een weergave) van de hartstochten of de gemoedstoestanden: zachtaardigheid, woede, moed, zelfbeheersing, hun te­gengestelden en andere eigenschappen. Vandaar dat als men naar muziek luis­tert die een bepaalde hartstocht imiteert, men door diezelfde hartstocht be­zield raakt.

En als iemand lange tijd uit gewoonte naar het soort muziek luistert dat lage hartstochten opwekt zal zijn hele karakter een laaghartige vorm krij­gen. Kortom, wie naar de verkeerde soort muziek luiastert, zal de verkeerde soort mens worden. Maar, omgekeerd, wie naar de goede soort muziek luis­tert, zal meestal de goede soort mens worden.

Plato en Aristoteles waren het erover eens dat de ‘goede’ soort mens ge­vormd kon worden door een systeem van openbaar onderwijs waarin licha­melijke oefening en muziek de twee belangrijkste elementen waren, de eerste voor de discipline van het lichaam en de tweede voor de discipline van de geest. In De staat, geschreven rond 380 voor Christus, benadrukt Plato de noodzaak dat deze twee elementen in het onderwijs in evenwicht zijn: door te veel muziek wordt een man verwijfd of neurotisch en door te veel lichamelij­ke oefening wordt hij onbeschaafd, gewelddadig en onnozel.

‘Hij die muziek in de juiste mate afwisselt met lichamelijke oefening, en ze het best met de ziel in overeenstemming brengt, mag terecht de ware musicus worden genoemd.’

Maar alleen bepaalde soorten muziek lenen zich daarvoor. Melodieën die weekheid en indolentie uitdrukken dient men te vermijden bij de vorming van diegenen die worden opgeleid om de ideale staat te besturen. Alleen de Dori­sche en de Frygische modus moet men handhaven omdat die respectievelijk de deugden van zelfbeheersing en moed stimuleren. Een veelheid aan noten, complexe toonladders, het combineren van onverenigbare vormen en ritmes, ensembles van ongelijksoortige instrumenten, ‘veelsnarige, wonderlijk ge­stemde instrumenten’, zelfs de makers en de bespelers van de aulos dient men in de staat niet toe te laten.

De grondslagen der muziek moeten eenmaal ge­vestigd niet meer veranderd worden, want wetteloosheid in de kunst en het onderwijs leidt onvermijdelijk tot losbandig gedrag en sociale anarchie. Het gezegde ‘Laat mij de liederen van een natie maken, dan kan het mij niet sche­len wie de wetten maakt’ was een politieke stelregel maar ook een woord­speling, omdat het woord nomos, dat gewoonte of wet betekent, ook het me­lodische schema van een lyrisch lied of een instrumentale solo aanduidt. Aristoteles was in zijn Politica (rond 300 voor Christus) minder restrictief dan Plato ten aanzien van bepaalde ritmes en modi. Hij stond toe dat muziek niet alleen voor het onderwijs maar ook als amusement en voor het intellectuele genoegen werd gebruikt.




 
Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!