Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Lasso en Palestrina, Romeinse en Venetiaanse school

De cosmopoliet Lasso, eigenlijk Roland de Lassus, geboren te Bergen in Henegouwen 1532, overleden te Munchen 1594, studeerde in Italië, werkte te Napels en Rome, Antwerpen en Miinchen. Hij is de veelzijdigste en de menselijk aangrijpendste meester van zijn tijd, bovendien een der vruchtbaarste van alle tijden.

Zijn grootste tijdgenoot is Giovanni Pierluigi da Palestrina, geboren in Palestrina 1525, overleden te Rome 1594. Niemand heeft mooier voor koor geschreven dan hij, zijn muziek geldt als het ideaal van kerkmuziek: goed ver­staanbare tekst, afwezigheid van wereldlijke elementen, seraphijnse sfeer, ideale schoonheid van klank, gespeend van alle subjectieve gevoelsuiting, maar van objectieve, onaantastbare reinheid van geest.

Beide meesters, Palestrina en Lasso, die zich uitsluitend van het a cappella-koor bedienden, vormen een tegen­stelling en vullen elkaar aan. Terwijl Palestrina niet meer van de wereld leerde kennen dan dc naaste omgeving van Rome, bereisde Lasso, die sedert 1556 in Miinchen ge­vestigd was, de gehele toenmalige beschaafde wereld. Zijn belangstelling ging in gelijke mate naar de wereldlijke muziek als naar de geestelijke en er is geen vocale vorm die hij niet beoefend heeft: de speelse, vaak parodistische villanella zo goed als het gevoelvolle madrigaal, Duitse meerstemmige liederen zo goed als Franse chansons, mis­sen en motetten. Palestrina daarentegen heeft behalve een klein aantal madrigalen slechts motetten en missen ge­componeerd.

De intenslevende, veelzijdige, nerveuze Lasso is het grootst daar waar hij menselijke emoties in duizend schakeringen uitbeelden kan, dus in het motet, dat zowel boete- als jubelpsalmen, klaagzangen van Jeremia en kerstvreugde, bijbelse tragiek en extase van martelaren, Marialyriek, oudtestamentische epiek en dramatiek om­vatten kan. De mystieke, in zichzelf gekeerde Palestrina daarentegen vindt onuitputtelijke inspiratie in altijd de­zelfde eeuwige geloofswaarheden, aanbidding en verheer­lijking van de mistekst. Lasso’s meest vermaarde werk is de cyclus zijner boetepsalmen, onder Palestrina’s werken verduistert de roem der Missa Papae Marcelli niet geheel terecht de glorie der 90 anderen.

Palestrina werkte te Rome en geldt als hoofd van de z.g. Romeinse school. In Rome werkten iets vroeger ook de Spanjaarden Escobedo, Morales en ten tijde van Palestrina Ludovico da Victoria (Vittoria).

De door Willaert te Venetië ingevoerde wisselkoor-techniek vond zeer veel navolging vooral in Venetië zelf, waar Andrea Gabrieli (1510-1586) en zijn neef Giovanni Gabrieli (1557-1612) alle mogelijkheden van deze stijl uitbuitten, door de tegenstellingen te verscherpen en ook instrumenten te gebruiken. In het bijzonder Giovanni Gabrieli is in dit opzicht van belang geweest.

„Onsterflijke Goden, welk een man was dat,” schreef lang na zijn dood zijn leerling Heinrich Schütz, „wanneer de woordenrijke Oudheid hem gekend had, zou zij hem boven Amphion gesteld hebben.”

Giovanni Gabrieli zelf koesterde een soortgelijke bewondering voor zijn leermeester en oom Andrea: „Wanneer Andrea Gabrieli mijn oom niet ge­weest was zou ik zonder vrees en blaam kunnen beweren dat…. weinig toonzetters en orgelspelers geleefd hebben, die met hem te vergelijken waren. Ik zou zijn vaardigheid kunnen prijzen, zijn bijzondere vondsten, zijn nieuwe wendingen, zijn bekoorlijke stijl. Ik kon de ernst en de geleerdheid van zijn zettingen gedenken, maar ook de frisheid en lieflijkheid ervan. Ik zou kunnen zeggen dat uit zijn werken duidelijk blijkt hoe hij enig geweest is in het vinden van klanken die de kracht der rede en der gedachten uitdrukken.”

Een ander belangrijk. Venetiaans meester was Claudio Merulo. De op dit wedijveren (concertare) van verschil­lende groepen van executanten ingestelde stijl, de concer­terende, vond niet alleen in geheel Italië, maar in de gehele wereld navolging. De kleinere, meer populaire, in strofevorm gecompo­neerde koorwerkjes, zoals villanellen, canzonetten en balletti, die een gemakkelijk aansprekende melodie in de bovenstem min of meer harmonisch laten begeleiden door de lagere stemmen, vonden vooral in Engeland navolging en in Duitsland door Hans Leo Haszler. Een belangrijk meester van de canzonetta was Orazio Vecchi, terwijl Gastoldi met zijn balletten een internationale naam ver­wierf. In Engeland werd de canzonetta, dus het homophone. strofelied op Engelse tekst Ayre genoemd.

Hans Leo Haszler (1564-1612) is de eerste grote Duitse meester, die zijn opleiding in Italië genoten heeft en wel bij Andrea Gabrieli te Venetië. De Italiaanse invloed erkent hij openlijk in de titel van zijn Neue teutsche Gesang nach Art der welschen Madrigalien und Kanzonet­ten, deze bekentenis moet echter klaarblijkelijk als aan­beveling dienen, de nieuwe Italiaanse vormen waren ge­liefd in Duitsland.

Zijn Lustgarten neuer deutscher Gesang bevat ook Balletti, Galiarden und Intraden, zijn Venusgarten „neue lustige liebliche Tanze teutscher und polnischer Art”. Een zijner canzonetten, „Mein G’müt ist mir verwirret von einer Jungfrau zart” werd in de evangelische kerk opgenomen o.a. met de tekst „O Haupt voll Blut und Wunden” en komt ook voor in de gezangen der Nederlands Hervormde Kerk, nieuwe bundel, Gezang 32, 43, 180a. Haszler componeerde ook missen, motetten, psalmen und christliche Gesange (polyphoon) en Kirchengesange (homophoon).

Hasslers werk vertoont sterk de invloed van het Italiaanse madrigaal, maar bouwt eveneens voort op de traditie van Lassus. Hij componeerde relatief weinig, maar wat hij naliet, is van een uitzonderlijke kwaliteit en erg gevarieerd. Naast profane en religieuze meerstemmige liederen en psalmen, in het Duits en Italiaans, schreef hij een aantal instrumentale werken, veelal voor koperblazers. Hij was protestant, maar werd als componist ook door katholieken hoog in het vaandel gedragen. Het belang van Hassler zit hoofdzakelijk in zijn bemiddelende functie tussen de Duitse liedstijl en Italiaanse canzonette; hij effende de weg voor de Duitse Barokmuziek.

Bekende liederen van Hassler zijn onder meer Tanzen und springen, Herzlieb zu dir allein, Ach Weh des Leiden, Vivan sempre i pastori en Auß tieffer Noth. Het beroemdst is waarschijnlijk Mein Gmüth ist mir verwirret; deze melodie werd door Johann Crüger gekopieerd en vervolgens door Bach gebruikt, als basis voor het koraal O Haupt voll Blut und Wunden uit diens Mattheuspassie.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!