Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

De Bas De Baas

Alessandro Striggio heeft hem ‘uitgevonden’, Giovanni Croce presenteerde hem voor het eerst in druk en Lodovico Grossi da Viadana doopte hem met de naam ’basso continuo’.

In het sterfjaar van Croce mogen deze eerste schre­den van een later zo machtige figuur wel even in herinnering worden gebracht: in 1587 onderlijnde Striggio (de vader van Alessandrino S., librettist van o.a. Monteverdi’s ’Orfeo’ – 1607) er een 40-stemmig werk mee; in 1594 kon een breed publiek hem aanschouwen in Croce’s Motetti a otto voci, Libro primo (al noemde hij haar nog ’sparditura’); en in 1602 wijdde Viadana (1564-1627) hem een uitvoerige beschrijving in het voorwoord van zijn Cento concerti ecclesiastici a 1, 2, 3, 4 voci con il basso continuo per sonar nell’organo; de bundels die hiervan in 1613 in Duitsland gedrukt werden (Frankfurt), kunnen beschouwd worden als de beginpunten van waaruit de ’Generalbass’ zich in de Duits sprekende gebieden verbreidde.

Toen hij al ongeveer 150 jaar over zowat alle muziek de baas had gespeeld en dat nog een paar tientallen jaren zou doen, schreef de grote Bach:

Der Generalbass is das vollkommenste Funda­ment der Musik, welcher mit beiden Handen gespielet wird der- gestalt, dasz die linke Hand die vorgeschriebenen Noten spielet, die rechte aber Kon- und Dissonanzen dazugreifet, damit dieses eine wohlklingende Harmonie gebe zur Ehre Gottes und zulassi- ger Ergötzung des Gemiites und soll wie alle Musik, also auch des Generalbasses Finis und Endursache anders nicht als nur zur Ehre Gottes und Rekreation des Gemiites sein. Wo dieses nicht in Acht genommen wird, da ist keine eigentliche Musik, sondem teuflisches Geplarr und Geleier.’ (Generalbasslehre, 1738).

Bach filosofeerde hier over de realisatie, de uitvoering op een toetseninstrument, van de generale of doorgaande bas en richtte zich daarbij tot de kapelmeester en/of de ’continuo-speler’ van een vocaal en instrumentaal ensemble. In zijn tijd had de kunst van het generale basspel reeds een langdurige groei doorge­maakt, met talloze variaties in de naam en de noteringswijze.

Van de Italiaanse termen: ‘basso continuo’, ’basso seguito’ of ’seguente’, ’basso principale’, ’basso generale’, ’basso per 1’organo’ enz., is tenslotte basso contino als meest gangbare uit de bus geko­men; in het Frans werd dat: basse continue (of ’basse fondamentale’), in het Engels: thorough-bass, in het Duits: Generalbass en Bezifferter Bass, in het Nederlands: generale bas en becijferde bas. En die laatste naam nu verraadt ’des Pudels Kern’: een door­gaande bas is pas generale bas als zij becijferde bas is …

De Noord-Italiaanse organisten-kapelmeesters gingen de laagste tonen van een meerstemmige compositie als een lijn zien, die houvast kon bieden, om, bij ontstentenis van een of meer vocale of instrumentale ’stemmen’, het stemmenweefsel samen te vatten op een accoord-instrument; dit moest geschieden in overeenstem­ming met ‘harmonieën’, verticale lijnen, die als vanzelf ontston­den door het voortschrijden van de boven elkaar liggende melo­dieën; om zulks te vergemakkelijken gingen zij op of onder de bastonen cijfers plaatsen, die de intervallen aangaven, welke zéker in de accoorden moesten voorkomen. Aldus verschaften zij zich geheugensteuntjes bij het leiden en begeleiden van hun groepen zangers en/of instrumentalisten.

De componisten der vroege vocale en instrumentale monodieën maakten maar al te graag gebruik van deze ‘vinding’; zij schreven hun melodieën neer en noteerden er een simpele bas onder met een ‘becijfering’ en lieten het aan de ’begeleider’ op clavecimbel, orgel, luit, chitarrone, harp of anderszins over, die accoorden te grijpen welke de melodieën het fraaist ondersteunden (slechts enkele componisten – onder wie Bach – lieten over hun bedoelin­gen weinig twijfel bestaan door een nauwkeurige ‘becijfering’ en de eis van vier- hoogstens vijfstemmigheid te stellen).

In principe was het noteren van een becijferde bas een eenvou­dige zaak. Géén tekens kregen de basnoten waarboven een toonladder-eigene ‘drieklank’ (in welke ligging dan ook) werd ver­langd. Alles wat daarvan afweek werd zo spaarzaam mogelijk ‘betekend’.

Een grote in plaats van een kleine terts werd aange­duid met een # boven de basnoot, een kleine in plaats van een grote met een b; voor een sextaccoord was het teken: 6, voor een kwartsextaccoord: 4, beide met of zonder een verhogings- of verlagingsteken; enz. Enz. Maar zoals de mens, en zeker de den­kende kunstenaar nu eenmaal is: in de loop der jaren maakte hij dit noteringssysteem dermate gecompliceerd, dat wat een duide­lijk hulpmiddel moest zijn een belemmerende plaag werd.

Een zekere Heinichen (1683-1729) vermeldde in zijn leerboek voor de generale bas van 1711 nog maar 12 tekens, maar kon het in 1728 al niet meer zonder 32 klaren; Rameau noteerde voor 30 accoorden 62 verschillende ‘becijferingen’; Mattheson had het in 1735 over een zeventigtal; Rousseau kon in 1768 (vlak voor de roemloze dood van de bazige bas) niet zonder 120 (!) tekens; Telemann had toen al gepleit voor vereenvoudiging omdat de becijferde bas ’bisweilen einem Rechenbuche mit aufgetürmte Exempeln, aehnlich sieht’. Maar het was niet meer nodig: Stamitz was al 10 jaar dood, Mozart en Haydn resp. 11 en 35 jaar oud – en zij maakten het gebruik van de generale, becijferde bas over­bodig!

Het begrip continuo werd behalve in samenhang met de gecom­poneerde, geschreven of gedrukte becijferde bas, ook gebruikt in relatie tot de instrumenten waarop zij moest worden uitgevoerd en als bijnaam voor de kapelmeester of klavierspeler die de be­cijferde bas uitvoerde en de manier waaróp hij dat moest doen.

Continuo-instrumenten konden alle toonvoortbrengers zijn die accoorden konden laten horen. Alleen aan de clavecimbels (of clavichorden) waarvan de bastonen voor het beoogde doel te zwak klonken moest voor het continuospel een gamba, violon- cello, contrabas of fagot worden toegevoegd (dit te doen bij een orgel-continuo was een druppel water naar de zee dragen . ..).

De continuo-speler van een ensemble moest een man met drie armen, vier ogen en zes oren zijn; hij diende immers niet alleen zijn eigen straatje schoon te vegen (becijferde bas lezen en tot de juiste accoorden uitwerken tot en met eventuele Versieringen’ en loopjes binnen de juiste stijl en de goede smaak!), maar ook zijn instrumentale ensemble ’bij elkaar te houden’ en zijn vocalisten te leiden, inzetten te geven en eventuele correcties aan te brengen; tenminste als die continuospeler uit het rechte hout gesneden was, namelijk evenveel van muziektheorie en componeren, als van klavierspelen (in de ruimste zin van het woord) en van strijk- en blaasinstrumenten en zangstemmen wist – zoals er zovele waren in de 17e en 18e eeuw.

Johann Mattheson (1681-1764) schreef in zijn knappe, vaak polemisch getinte boek Der Vollkommene Kapellmeister (7 739),

Das ist Gründliche Anzeige aller derjenigen Sachen, die einer wissen, können, und vollkommen inne haben musz, der einer Kapelle mit Ehren und Nutzen vorstehen will’ onder het hoofd­stuk ’Von dem Vorsteher der Music’: Praludien und Fugen gehören zu Hand-Sachen, wie Hüte und Schue zur Kleidung: denn alles, was auf dem Clavier gespielet wird, theilet sich nur in zweierley Arten: in Hand-Sachen und General-Basz; wer aber diesen tuchtig spielen will, der musz aus dem Stegreiffe componiren können. Die Setz-Kunst kan nicht ohne General-Basz seyn, sie schlieszt ihn unausgesetzt mit ein und er ist eben so alt, als die Harmonie. Die lutherische Lehre war vor Luther, und der Gene­ral-Basz vor Yiadana. Eine ausgezogene, bezieferte Stimme oder Party, ohne harmonische Wissenschafft, daher zu dreschen, ist eines Uhrwercks Verrichtung.

Dat klopt dan met aanhef en slot van dit hoofdstukje!

Basso continuo, kortweg continuo, is een manier van het begeleiden die vooral in de barokmuziek veel gebruikt werd. De naam wordt soms ook gebruikt voor de instrumenten die de begeleiding spelen.

De basso continuo is het geïmproviseerde versierende en aanvullende spel inclusief basis van de harmonie en altijd uitgeschreven baslijn. De harmonieën zijn weergegeven door middel van een cijfersysteem onder de basnoten, de zogenoemde becijferde bas.

Veel instrumenten kunnen de basso continuo spelen; welke het doen is vaak een kwestie van smaak of beschikbaarheid. De basis is de uitgeschreven bas, vaak uitgevoerd door de cello of viola da gamba. Daarnaast is er sprake van een versierend en impoviserend akkoordinstrument, zoals klavecimbel, orgel (in de kerk) of luit (bij kleine bezettingen).

De basso continuo is ontstaan als een verkorte notatie van de harmonie als hulpmiddel voor de leidende (dirigerende) orgelspeler. Deze kon nu in een oogopslag akkoorden ter ondersteuning geven en tegelijkertijd aandacht hebben voor andere deelnemers aan het musiceerproces.

Deze uitvoeringspraktijk werd vooral tijdens de barok gebruikt, maar sinds de Klassieke Periode vanaf ongeveer 1775 steeds minder toegepast. Voorbeelden uit de 19e eeuw zijn nog zeldzamer; de componist Anton Bruckner gebruikte voor zijn marsen een basso continuo voor de orgelpartij, daarbij verwijzend naar de oudere stijl. In moderne uitgaven van werken met een basso continuo-begeleiding is een mogelijke akkoorduitwerking en stemvoering van de vulstemmen op grond van de baslijn meestal helemaal uitgeschreven zodat er geen beroep op het improvisatievermogen van de uitvoerende artiest hoeft te worden gedaan.




Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!