’lk heb als een zigeuner moeten rondtrekken door de landen’, heeft deze grondlegger van de Oostenrijkse orgel-traditie eens geklaagd. Keizer Maximiliaan I, zijn gulle, muzikale broodheer heeft hij gedurende 29 jaren als ‘hoforganist’ gediend op diens al dan niet vreedzame tochten her en derwaarts. Kantorijen en kapellen hield deze heerser, bijgenaamd ’de laatste ridder’, er op na, om God en de christelijke kerk te loven en de muziek te bevorderen.
Door vertakkingen van het hof plukten steden als Innsbruck, Konstanz, Augsburg en Wenen de vruchten van zijn muzikale mecenaat; in de Oostenrijkse hoofdstad stichtte hij de Weense hofkapel in 1493, met hulp van de beroemde Heinrich Isaac (1450-1517) als ’hofcomponist’, uitgebreid in 1497 en een jaar later aangevuld met jongensstemmen (voornamelijk uit de Nederlanden) hetgeen in feite de geboorte betekende van de huidige Wiener Sangerknaben.
Hofhaymers geboortedatum is 31 jaar na zijn dood terugberekend door de astroloog Garcaeus uit Bazel; de horoscoop vermeldde achteraf meer dan één huwelijk en de dood onder volop scheppend werk wat tevoren al was klaargemaakt: de grote musicus trouwde viermaal en stierf vlak voor de voleinding van het 35e deel van zijn verklankingen van Horatius Oden. De vierde echtgenote moet niet bepaald zorgzaam zijn geweest want een jonge vriend van de overledene vertelde later: ‘Toen ik thuis kwam vond ik’ (van zijn werken) ‘nauwelijks meer dan de stukjes en beetjes die wormen en motten hadden overgelaten. En als de jurist Teisenperger zich niet liefderijk over de nalatenschap had ontfermd, zou er nog meer verloren zijn gegaan, tot schande van de naastbestaande.’
De grote betekenis van Hofhaymer als virtuoos organist, autodidactisch lied- en orgelcomponist en pedagoog is tijdens zijn leven en daarna vele malen in woord, geschrift en beeld gewaardeerd. De abt van St. Peter in Salzburg noemde hem ’monarcha organistarum’ en de beroemde Zwitserse arts Paracelsus getuigde:
’Was der Hofhaymer auf der Orgel, ist der Dürer auf der Malerei’. Diezelfde Dürer (1471-1528) maakte in 1520 (tijdens de Rijksdag te Augsburg?) een mooi portret in krijt van hem en de knappe Augsburgse schilder en houtsnijder Hans Burgkmair (1473-1531) vereeuwigde hem op een fragment van zijn befaamde houtsnede ’Triumphzug Maximilians’: tussen andere praalwagens met luit- en gambaspelers, strijkers en blazers, een zingende koorgroep, bazuin-, fluit- en trommelspelende ruiterafde-lingen, troont Hofhaymer op een door een kameel getrokken open karos achter zijn ’orgelpositief’ waarvan de balg door een bediende wordt gehanteerd.
Toen Hofhaymer met zijn verklanking van het Te Deum op het orgel van de Weense Stephansdom voor een muzikaal hoogtepunt bij de huwelijksinzegening van ’s keizers dochter met de Hongaarse koning Ladislaus had gezorgd, werd hij in de ridderstand verheven.
Behalve Frederik III van Habsburg aan diens hof te Graz, aartshertog Sigismund van Tirol in Innsbruck van 1480-1490 (in 1484 ontmoette hij daar Heinrich Isaac), koning en daarna keizer Maximiliaan I van 1490-1519, heeft Hofhaymer, als het ware ’uitgeleend’, ook de vermaarde bankiersfamilie Fugger te Augsburg gediend met zijn muzikale gaven.
Onder de Fuggers heeft Jakob ’de Rijke’ (1459-1525), een handels-magnaat die enorme credieten had uitstaan bij vele regerende vorsten en daarmee grote invloed kreeg op de internationale politiek, als cultureel mecenas niet weinig bijgedragen tot de instandhouding van Zuid-Duitse en Oostenrijkse koren en kapellen.
Na de dood van ’de laatste ridder’ in 1519 heeft de ’monarcha organistrum’ gezocht naar een andere hem passende betrekking die hij vond in het ambt van organist aan de dom te Salzburg, waar hij midden onder drukke werkzaamheden overleed en op het schilderachtige kerkhof van St. Peter werd begraven. Af te leiden uit dat deel van Hofhaymers oeuvre wat met zekerheid geïdentificeerd kon worden, staat het vast dat hij enige composities heeft gemaakt van zeer hoog gehalte in vier genres:
Drie- en vierstemmige orgelbewerkingen van geestelijke liederen (in tabulatuurschrift) o.a. Salve regina, Recordare, Ave maris stellet; drie- en vierstemmige tabulaturen van wereldlijke Latijnse en Duitse liederen, o.a. Ain frewlich wesen van Isaac; vierstemmige Duitse liederen, waarvan vele z.g. ’Hofweisen’ (voor bepaalde gelegenheden gemaakte melodieën, vaak op eigen gedichten), die met hun fraaie harmonieën voorbeeldig waren voor de tijd, o.a. Ach Heb mitleid, Einr jungkfraw zart, Fro bin ich dein, Greyner, zanner (volkslied), Ich hab heimlich ergeben mich, In gotts namen faren wir, Mein einigs A., Meins traurens ist, Noch willen dein, Zucht eer und lob – en enkele orgelover-zettingen daarvan; 35 stukken uit de ’Oden’ van Horatius, vierstemmig op Latijnse tekst, met 9 delen aangevuld door Ludwig Senfl (1492-1555) en uitgegeven te Nümberg in 1539 onder de verzameltitel Harmoniae poeticae.
Enige der Duitse liederen werden in 1512 door Oegiin te Augs-burg al in ‘partituur’ gedrukt, hetgeen in de tijd der koor-stem-boeken iets bijzonders was; de mooiste worden de laatste tijd in Duits sprekende landen weer met genoegen gezongen; enkele kan men zelfs van tijd tot tijd horen uitvoeren door het beroemde ’Homwerk’ (’Salzburger Stier’) op de Hohensalzburg.
Enige der Duitse liederen werden in 1512 al in ‘partituur’ gedrukt, hetgeen in de tijd der koor-stem-boeken iets bijzonders was; de mooiste worden de laatste tijd in Duits sprekende landen weer met genoegen gezongen; enkele kan men zelfs van tijd tot tijd horen uitvoeren door het beroemde ’Homwerk’ (’Salzburger Stier’) op de Hohensalzburg. De Oden van Horatius werden opgedragen aan Aartsbisschop Matthaus Lang die in Salzburg Hof-haymers opperste ’baas’ is geweest.
De Oden van Horatius werden door de uitgever Petreius opgedragen aan Aartsbisschop Matthaus Lang die in Salzburg Hofhaymers opperste ’baas’ is geweest.