Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Johannes Ockegem (1420 – 1495)

DE GOUDEN STEM VAN EEN NIEUWE ORPHEUS

Tussen 1420 en 1430 moet Johannes Ockeghem geboren zijn in het Oost-Vlaamse Dendermonde (of Termonde); er bestaat nu nog een plaatsje Okegem in die buurt. In elk geval was hij een dreumes toen Jeanne d’Arc naar de brandstapel werd gevoerd en de dichter, dief en doder Frangois Villon het levenslicht aan­schouwde (1431).

En hij zal om ende bij 70 jaar geweest zijn toen hij na vier decenniën voortreffelijke muzikale dienst aan drie opeenvolgende Franse koningen: Karei VII, Lodewijk IX en Karei VIII het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Een stroom van treur- en lofzangen kwam daarna in heel Europa los. Guillaume Cretin beweende hem in een ’Déploration’, een gedicht waarin hij enkele belangrijke werken noemde en de jonge componisten-generatie aanspoorde de grote meester te herdenken: ’Agricola, Verbonnet, Prioris, Josquin des Préz, Gaspar, Brumel, Compere/Ne parlez plus de jouyeux chantz ne ris, mais compo- sez ung ’Ne recorderis’ pour lamenter vostre maistre et bon pere.’ Desiderius Erasmus van Rotterdam sprak in zijn Naenia in Joan- nem Okegi, musicorum principem (door J. Lupi op muziek gezet) van ’Ockeghems gouden stem’ (’aurea vox Okegi’), als het ware aansluitend bij de lovende bijnaam ’de nieuwe Orpheus’, die jaren tevoren Busnois de meester had gegeven in zijn motet ’ln Hydraulis’. Josquin des Préz eerde zijn grote leraar met een prachtige vijfstemmige zetting van Molinets treurdicht Nymphes des bois, déesses des fontaines. En desgelijks deden vele anderen, elk op hun eigen wijze.

Dat jongere tijdgenoten Ockeghem het liefst ’papa’ noemden in woord en geschrift komt door zijn alom bekende goed- en goedig­heid, die hem (ondanks zijn imponerende gestalte) met hoog en laag, rijk en arm, knap en dom deden omgaan als met een be­minde gelijke; maar ook doordat iedereen besefte dat in hem een muzikale kracht aan het werk was welke allen met wie hij in aan­raking kwam tot leergierige zoons maakte. En zo is hij ook wer­kelijk geworden tot de ‘klassieke’ inspirator van drie generaties componisten tot en met Palestrina: zijn beheersing van de cantus firmus- en de canon-techniek, zijn grote melodische aanleg en vindingrijkheid stelden hem in staat tal van werken te schrijven, waarvan de eeuwig-vloeiende gelijkwaardigheid der stemmen in een mathematisch haarzuivere (wellicht secondenrijkste) poly­fonie een heel rustige, milde, warme kracht uitstraalde. Daarmee was hij zowel voor Frankrijk, als voor Italië, Duitsland, Engeland, Spanje en zijn eigen Vlaanderen het ware toonbeeld van een ‘Nederlander’ (zie 1440).

Er is van Johannes Ockeghem geen regel schrift, geen enkele ondertekening en geen conterfeitsel door een tijdgenoot bewaard gebleven; talloos zijn echter de vermeldingen van zijn bestaan en verdiensten in anderer schrifturen. Zo heeft de Florentijn Fran- cesco Florio, toen deze Johannes in 1467 in de zangkapel van Tours had horen zingen, bericht, dat hij de enige onder de zan­gers was die geen enkele fout maakte, van alle soorten deugden overvloeide en daarom als een enkeling beschouwd en vereerd moest worden. ‘Omdat door zo een wordt bewezen tot hoeveel de muziek in staat is, en wordt getoond hoever de menselijke stem zich boven de andere muziekinstrumenten verheft.’ De -? bekende Vlaamse muziektheoreticus Tinctoris noemde hem in 1476 in de opdracht van zijn ’Liber de natura et proprietate tonorum’ de ’protokapelaan van de allerchristelijkste koning’ en schreef een jaar later in het voorwoord van zijn ’Liber de arte contrapuncti’ dat Ockeghem aan het hoofd stond van de be­roemdste musici van zijn tijd.

Dat was toen hij al langer dan twintig jaren het hoge ambt bekleedde van thesaurier van de Abdij van St. Maarten te Tours, dat hem de bewaring der Franse kroonjuwelen en geheime staats­stukken oplegde maar daarnaast een hoog salaris, een prachtig herenhuis en vele extra inkomsten in natura van de zijde der gilden opleverde (zoals elke Hemelvaartsdag uit de handen van de slagers % rund en een bebloemd lammetje!). En het was ruim tien jaar nadat hij was benoemd tot ’Maistre de la chapelle de chant du Roy’, de hoogste muzikale betrekking die het Franse koningshof te vergeven had. Reizen naar de Spaanse en Zuid- Nederlandse hoven met speciale koninklijke opdrachten waren er het gevolg van.

Doch dat zijn slechts bijzaken ten opzichte van het oeuvre dat de leidinggevende grootste componist van de tweede generatie der ‘Nederlanders’ heeft gemaakt, een respectabel aantal werken met grote diepte en getuigend van hartverwarmende zedelijke ernst. Er moeten op zijn minst van genoemd worden: de missen en misfragmenten L’homme armé, Ma maistresse (met de tenor van een eigen chanson), Mi mi (elk deel beginnend met de kwintsprong omlaag e-a), Prolationum (waarvan alleen so­praan en tenor zijn genoteerd – de alt en de bas moeten hun weg dubbel-canonisch met wisselende mensuurtekens zelf vinden; een der kunstigste werken van Ockeghem, een soort 15e eeuwse ‘Kunst der Fuge’!), en het Requiem (Missa pro defunctis, de oudste bewaard gebleven Dodenmis, nadat die van Dufay was verloren gegaan); de motetten Alma redemptoris mater, Miserere (chansonmotet op de dood van Binchois), de chansons D’un autre amer mon cueur s’abesseroit (een der in zijn tijd meest geliefde stukken van Ockeghem), D’ung aultre la (een ‘koninklijk rondeau’), Fors seulement (door volgende componisten 27 maal geciteerd), Si elle m’amera je ne sgay (een rondeau met dubbel- tekst), Qu’es mi vida preguntays (vierstemmige bewerking van een driestemmige ’canción’ van de Spaanse componist J. Cornago).

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!