Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Gothiek en Renaissance

Ars Nova en Italiaans Trecento;
overgang naar Engelse en Bourgondische school

Neiging en noodzaak dwongen den musicus van de 14de eeuw het zwaartepunt van zijn werkzaamheden naar de wereldlijke muziek te verplaatsen. De neiging was in de dikwijls bizarre motetten reeds tot uiting gekomen, de noodzaak kwam met de bul van Paus Johannes XXII (ca. 1323), die op grond daarvan alle meerstemmige kerk­muziek verbood, en waarin het heet:

“Enige volgelingen van de nieuwe school hebben alleen maar belangstelling voor het meten van de tijd en voor nieuwe notenwaarden, waarbij zij dan liever hun eigen melodieën dan de overgeleverde willen voordragen. De kerkmelodieën worden in korte noten (semibreves en minimae) uitgevoerd en overstrooid met nog snellere.

Zij verbrokkelen de melodie met hoqueten (een voordrachts-wijze, waarbij de melodie in een stem plotseling wordt afgebroken en door een andere voortgezet, B. K.), maken haar weelderig door discanten, dringen haar gemene tripla en motetten op, zodat zij soms de aan Antiphonariuin of Graduale ontleende grondslagen verachten en niet het minste begrip hebben van datgene, waarop zij gebaseerd zijn; de kerktoonsoorten, die zij niet kennen, onder­scheiden zij niet alleen niet, maar gooien ze zelfs door elkaar, zodat in zulk een massa noten het kuise stijgen en ingetogen dalen van het kerkgezang, waardoor zich die toonsoorten onderscheiden, onherkenbaar wordt. Ze hol­len maar en rusten niet, ze bedwelmen het gehoor zonder het te verkwikken, met gebaren trachten zij uit te drukken wat ze voordragen; de devotie, waarom het gaat, wordt door hen veracht en laakbare lichtzinnigheid verbreid.

Daarmee willen wij echter niet verbieden, dat soms, in het bijzonder op grote feestdagen of bij plechtige missen enige welluidende samenklanken, zoals octaaf, kwint, kwart en dergelijke boven het eenvoudige kerkgezang worden aangebracht, maar zo dat het geheel onaangetast blijft en van de eerzame muziek niets veranderd wordt, daar deze samenklanken het oor verheugen, vroomheid opwekken en de zielen dergenen, die Gods eer zingen, voor vermoeidheid bewaren.”

De kunstenaars entten nu de meerstemmigheid op de hoofse kunst en zo ontstond de wereldlijke muziek der 14de eeuw, de Ars Nova. Deze bracht een nieuwe ver­rijking van het rhythme, in het bijzonder door het weer toepassen van tweedelige maatsoorten en tweedelige onderverdeling, door solistische bezetting der twee of driestemmige stukken, door vermenging van zangstemmen en instrumenten.

De naam ontving deze periode van een harer grootste meesters: Philippe van Vitry, bisschop van Meaux. Beter dan zijn werk kent men dat van Guillaume de Machaut: lais (eenstemmige liederen), virelais (meer­stemmige dansliederen), rondeaux (refreinliederen), bal­lades (oorspronkelijk ook dansliederen, hier reeds meer liefdesliederen). De rondeaux en ballades zijn regelrecht aan de trouvère-kunst ontleend en men zou Machaut als een laten, meerstemmig componerenden trouvère kunnen kwalificeren.

Hier volgt de tekst van een ballade van Machaut, als illustratie tevens van een balladevorm in de muziek.

Ma chiere dame, a vous mon cuer envoy
Qui vous dira les maus que je recoy
La grant douleur, la tristesse, 1’anoy
Et le tourment
Que liement1) et humblement conjoy
Pour vo gent corps cointe 3) et de bel arroy
Que j’aim cent fois plus ch’autre ne que moy
Tres loyaument.

Let ook kier weer op de rijmen: ent – ent – oy – oy – ent – oy in het refrein, oy – ant – oy – ent in liet midden­deel, en weer ent – ent – oy – oy – ent – oy in de derde strofe.

En tot slot nog het rondeau, dat als een kreeftencanon gecomponeerd is, d.w.z. zó, dat de melodie gelijktijdig van het begin naar het einde en van het einde naar het begin gezongen moet worden. In een rondeau van Machaut is bijvoorbeeld de derde stem slechts voor de helft genoteerd, de tweede helft wordt verkregen door de eerste van achter naar voren te zingen.

Eén groot kerkelijk werk schreef hij in 1364, de kroningsmis voor Karel den Wijze van Frankrijk, een der meest grandioze werken der middeleeuwen, met een Credo, dat een uit granietgehouwen geloofsbelijdenis mag heten. Dit werk is het tweede volledige meerstemmige Misordinarium der muziekgeschiedenis, ongeveer 40 jaar vroeger was er een ontstaan, dat onder de naam van de Mis uit Doornik vermaard geworden is. De Franse Ars Nova werd voornamelijk in Noord-Frankrijk beoefend: Machaut woonde in Rijssel.

Wanneer Dante in het tweede deel van zijn Divina Comedia zijn reis door het vagevuur volbrengt, ontmoet hij daar den zanger-componist Pietro Casella, en spreekt hem toe als volgt:

“En ik: indien geen nieuwe wetten U ontnamen de herinnering en het gebruik van de verliefde zang, die pleegde al mijn wensen te doen sluimeren, dan moge ’t u behagen hiermee mijn ziel te troosten die op de weg hierheen zozeer is uitgeput.

„Amor, che nella mente mi ragiona”
begon hij toen, en op zo tedre wijs
dat nog haar zoetheid na’klinkt in mijn ziel.”

Pietro Casella, op deze wijze door Dante aan de ver­getelheid ontrukt, was waarschijnlijk nog een componist van eenstemmige muziek, een Italiaanse troubadour. Maar ook in Italië bouwde de „dolce stile nuovo”, de Florentijnse Ars Nova of beter: Trecento-kunst voort op de hoofse lyriek. Ook daar worden de vormen der trou­badours toegepast op de wereldlijke muziek, of beter ge­zegd: beginnen de troubadours zich ook van de meer­stemmige muziek te bedienen. De zangstem wordt in- gelijst door vocale voor- en naspelen en ook door een of twee instrumenten begeleid.

De naam Trecento-kunst verdient de voorkeur, ten eerste daar in de 14de eeuw de naam Ars Nova nooit in verband met de Florentijnen genoemd wordt, ten tweede daar de Florentijnse kunst zowel in de keuze der gecomponeerde teksten als in de doorzichtige, duidelijk gescandeerde vorm, de beheerste, rustige beweging, de sfeer der vroege Renaissance ademt. De voornaamste vormen zijn daar het madrigaal, voort­gekomen uit de hoofse pastourelle, de Ballata, voort­gekomen uit de hoofse ballade en de caccia, een jacht­verhaal waarbij een canon het achtervolgen verzinnebeeldt.

De Trecento-muziek is evenwichtiger van melodie, milder van samenklank, duidelijker van cadensering dan de Franse Ars Nova. Belangrijke meesters waren Giovanni da Cascia, Jacopo da Bologna, Ghirardello en de blinde organist-dichter-componist Francesco Landini of Landino (ca, 1397). De Italiaanse kunst kwam tegen de eeuw­wisseling meer en meer onder Franse invloed. In Frankrijk gaven na de dood van Machaut (in 1364) Carmen, Tapissier en Césaris de toon aan en brachten heel Parijs in bewondering. Zij werden echter overvleugeld door de Engelsen en Bourgondiërs.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!