Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Manuel de Falla en de Spaanse muziek

De Spaanse muziek van de 20e eeuw wordt gedragen door een aantal componisten voor wie de nationale muziek een voortdurende bron van inspiratie is. Aan het begin van dit ontluikende muzikale nationalisme staat Felipe Pedrell (1841-1921), die zich mogelijk minder als componist onderscheiden heeft maar wiens betekenis als musicoloog van niet te onderschatten betekenis is geweest. Pedrell publiceerde veel oud-Spaanse muziek, verzamelde Spaanse volksliederen en was als geen ander een uitmuntend kenner van het Spaanse muziekleven in het verleden.

Tot volle wasdom komt het Spaanse nationale in de muziek bij vier componisten, waarvan ieder een volkomen eigen bijdrage levert aan consolideren van die nationale muziek. Het zijn Isaac Albeniz (1860-1921), Enrique Granados (1867-1916). Joaquin Turina (1882-1949) en Manuel de Falla (1876-1946). De eerstgenoemde twee vinden hun muzikale aktiviteiten rond de eeuwwisseling, Turina en Falla behoren tot een iets latere generatie. Juist zij hebben de Spaanse muziek van de eerste helft van deze eeuw haar aanzien gegeven.

Van de vier genoemde componisten wordt hier aandacht geschonken aan Manuel de Falla omdat hij de Spaanse muziek het verst heeft opgestoten en tot een internationaal bekend en erkend leven heeft gebracht.

Falla, Manuel de (geb. 23 Nov. 1876) – In Cadiz, zijn geboorteplaats, trad hij reeds jong op in een concert voor piano vierhandig, tesamen met zijn moeder, van wie hij de eerste muzieklessen ontving. Later ging hij te Madrid studeeren, o.a. compositie bij Felipe Pedrell, grondlegger van de moderne Spaansche school, die hem de schoonheid van de inheemse volksmuziek deed beseffen. In deze tijd schreef de Falla lichte muziek om geld bij elkaar te brengen voor een studieverblijf te Parijs, doch dit had geen succes. Zijn eerste opera La vida breve (Het korte leven) werd echter bekroond door de Academia de Bellas Artes (1905).

Twee jaar later ging hij naar Parijs, waar hij zich ondanks ontberingen thuis voelde, ook door de vriendschap met Debussy, Fauré en Ravel. Het succes van La vida breve in Nice gaf den stoot tot algemeener waardeering, ook in Spanje. In verband met den oorlog ging de Falla in 1914 naar zijn vaderland terug; na enkele maanden zwerven, vestigde hij zich in een der meest romantische plekjes van Spanje, dichtbij het Alhambra te Granada.

Hier ontstonden zijn voornaamste werken. Het ballet El amor brujo (De liefde als tovenares; 1915); de pakkende, aan Strawinski herinnerende Danza ritual del Fuego (Ritueele vuurdans), daaruit geeft naar onzen smaak de Falla op zijn best. Want de meer bekende Noches en los jardines de España (Nachten in Spaansche tuinen), drie symphonische impressies voor orkest en obligate piano, bleven achter bij hun voorbeeld, Debussy’s Ibéria.

Helaas mist deze bekoorlijke muziek in de trant van Andalusische volksdansen stylistische eenheid, want behalve herinneringen aan Debussy, hoort men ook reminescensen uit Strawinski’s Petroesjka en uit ‘L’apprenti sorcier’ van Dukas. De drie delen hebben als titels: 1 En el Generalife (In het Generalife, een oud Moors zomerpaleis dichtbij het Alhambra te Granada); 2 Danza lejana (Dans uit de verte); 3 En los jardines de la Sierra de Córdoba (In de tuinen van het gebergte te Cordoba). Uit de neoarchaïstische periode van deze componist is het Concert voor clavecymbel, fluit, hobo, klarinet, viool en cello het belangrijkste werk (1925). Juweeltjes zijn de ‘7 canciones populares españolas, in de trant van Andalusische volksmuziek.

Manuel de Falla werd in Cadiz geboren en ontving zijn muzikale opleiding van Felipe Pedrell, wiens kennis van de Spaanse volksmuziek en bewondering voor Richard Wagner op Manuel de Falla wordt overgedragen. Vooral de liefde voor de Spaanse volksmuziek heeft bij Falla stand gehouden en op het gehele werk van de componist een onuitwisbare invloed gehad.

Wanneer Falla negenentwintig jaar is schrijft hij zijn eerste meesterwerk, de opera La Vida Breve, waarmee hij zijn naam als componist vestigt. Het opvallende van ‘La Vida Breve’ is dat dit werk zich, in tegenstelling tot de dan gangbare theaterprodukties de zogenaamde ‘Zarzuela’s’ met hun licht en oppervlakkig karakter, onderscheidt door het gebruik van werkelijk originele Spaanse muzikale elementen die door hun lange historie van klassieke waarde zijn. ‘La Vida Breve’ wordt door het Spaanse publiek met veel enthousiasme ontvangen en wordt door de ‘Academia de Bellas Artes’ met goud bekroond.

Ondanks het succes van ‘La Vida Breve’ is Manuel de Falla niet tevreden. Hij beseft dat het zich uitsluitend op een nationale muzikale basis stellen een verarming kan betekenen voor zijn persoonlijke muzikale krachten. Dit zal een van de redenen geweest zijn waarom Falla Spanje verlaat en zich in Parijs vestigt voor verdere studies.

In het milieu van Debussy, Dukas, Roussel en Ravel vindt Falla juist datgene dat hem als artiest bezig houdt: de versmelting van nationaal bewustzijn en persoonlijke artistieke vrijheid. Vooral Debussy is voor Falla het juiste voorbeeld van de verstrengeling van deze beide aspekten. Ook van Debussy leert Falla ook compositorisch-technische eigenschappen, zoals een voortdurende zorg voor het detail, vooral in orkestratiebetekenis. Het rijke kleurenpalet dat Debussy in zijn orkestraties hanteert wordt voor Falla een bron van inspiratie, hij merkt daarbij dat ook het gebruik van orkestrale kleuren op zichzelf vermag te boeien.

Het impressionisme krijgt Falla in zijn macht. De subtiliteiten van harmonische wendingen, orkestrale uitbeelding en de algehele muzikale diffuusheid van het Franse impressionisme, vormen voor Falla een volstrekt nieuwe belevenis waarvan hij voor de rest van zijn leven een onuitwisbare invloed ondergaat.

In 1914 keert Manuel de Falla terug naar Spanje als een herboren componist. Zijn nieuwe inzichten hebben een rijke stroom van composities tengevolge.

Als eerste meesterwerk in die periode schrijft Falla een werk voor piano en orkest, Noches en los Jardines de Espana (Nachten in de tuinen van Spanje). Het Spaanse karakter wordt in deze muziek gesublimeerd, maar het is niet alleen de stem van Spanje die in dit stuk klinkt. Van Debussy heeft Falla geleerd hoe aspekten van poëtische warmte en kleur mee kunnen worden gecomponeerd. Dan klinkt wel Spaanse muziek, maar een die zich buiten de landsgrenzen uittilt.

Dat instrumentale denken, het experimenteren en werken in orkestkleuren intensiveren zich bij Falla op boeiende wijze. Daarbij vergeet Falla geen moment dat hij Spanjaard is zodat, wanneer men deze ontwikkeling beziet, er een moment moet komen dat een nationale produktie zal ontstaan die naar technisch en artistiek vermogen een cosmopolitische inslag zal hebben.

Er zijn met name drie theaterwerken die aan dit voornemen beantwoorden. Het zijn het ballet El Amor Brujo uit 1915, het ballet ‘El Sombrero de Tres Picos’ (De Driekanten Steek) uit 1917/19 en de kameropera ‘El Retablo de Maese Pedro’, gecomponeerd in de jaren 1919 tot 1922.

El Araor Brujo’ (De liefde als tovenaar) wisselt volksdans, pantomime en solozang onstuimig met elkaar af, en dat alles op een uiterst suggestieve en technisch volmaakt beheerste orkestbegeleiding.

In ‘El Sombrero de Tres Picos’ wordt het orkest kleiner en met de hoogste verfijning toegepast.

Het hoogtepunt in de werken voor theater is zonder twijfel Falla’s laatste produktie op dat gebied: de kameropera ‘El retablo de Mease Pedro’ (De poppenkast van meester Pedro). Het is een marionettenspel gebaseerd op een gegeven uit Cervantes’ ‘Don Quichotte’. De versobering in dit werk van Falla is zeer opvallend en doeltreffend. Slechts weinig personen nemen aan de handeling van dit toneeltje op het toneel deel, het orkest is klein. Maar hoe gloedvol en met welk een humoristische elegance is dit werk gecomponeerd en komt het op de luisteraar over.

Manuel de Falla componeerde langzaam en precies. De lang uitblijvende internationale erkenning is waarschijnlijk het gevolg van het kleine aantal werken dat Falla schreef.

Onvoltooid blijft een theater-cantate, ‘Atlantida’ geheten, voltooid door Ernesto Halffter, een leerling van Falla. Het stuk wordt voor het eerst uitgevoerd in 1961.

Manuel de Falla wijkt tijdens de Spaanse burgeroorlog uit naar Argentinië. Hij overlijdt daar in 1946.

Manuel de Falla komt de verdienste toe de Spaanse muziek buiten Spanje bekend te hebben gemaakt. Binnen Spanje is Falla voor de hem volgende generatie componisten erg belangrijk geweest. Tot zijn meest bekende leerlingen behoren Ernesto Halffter en Joaquin Rodrigo, wiens wereldberoemde gitaarconcert daar een sprekend voorbeeld van is.

Zonder twijfel behoort Manuel de Falla tot de belangrijkste componisten van deze eeuw.

Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!