Geschiedenis Muziek

ontdekkingsreisje door de klassieke muziekgeschiedenis met informatie, videos,, flipboekjes & heel veel Spotify muziek

Blog

Jazz op Klompen

Zo werd het mei 1940. De Duitsers vielen ons land binnen en spoedig daarna bleek dat ook gevolgen te hebben voor de jazz in Nederland. Al vrij snel werd jazz als ‘Anglo-Amerikaanse muziek’ verboden. Engelstalige teksten mochten niet meer worden gezongen, joodse musici moesten onderduiken of werden opgepakt en het door de bezetter in het leven geroepen Departement van Volksvoorlichting en Kunsten stuurde de heren musici een brochure toe waarin precies werd omschreven hoe dansmuziek voortaan moest klinken—of beter: hoe deze niet mocht klinken.

Een en ander beoogde ‘een aanvang te maken met het herstel van de Europesen geest in de hier te lande gemaakte dans- en amusementsmuziek, door laatstgenoemde te ontdoen van die primitief-negroïde en/of negritische muziekelementen, die geacht kunnen worden op opvallende wijze in strijd te zijn met de Europese klankvoorstelling’.

Zo werd o.a. verboden ‘de toepassing van de growl op blaasinstrumenten, alsmede de scratchy klarinettoon; de toepassing van hot-intonaties, alle toepassing van ostinate licks en riffs, meer dan drie maal achtereen voor een solist en meer dan zestien maal achtereen voor een sectie of voor twee of meer secties, het gebruik van plungers en wah-wah dempers, stop-chorussen voor slagwerk, behalve voor koperen bekkens en het aanwenden van een langdurige volgehouden offbeat-effect‘.

Kortom, jazz was taboe geworden — al heeft geen musicus zich ooit aan deze belachelijke voorschriften gehouden. De brochure werd eenvoudig weggegooid. En in clubs, tijdens clandestiene’ sessions, op showavonden en in huiselijke kring bleven de liefhebbers van jazz genieten, al werden de Engelse titels niet langer genoemd en heette ‘Blue Skies’ voortaan ‘Blauwe Luchten’ en ‘On The Sunny Side Of The Street’ ‘Aan De Zonnige Kant Van De Straat’…

Overigens produceerden de donkere oorlogsjaren ondanks alle misère heel wat uitstekende orkesten en combo’s* Zelfs in de programma’s van de Nederlandse Omroep, in de plaats gekomen van de omroepverenigingen, werd nog flink wat afgeswingd. The Ramblers kregen er concurrentie bij van andere dansorkesten: de bands van Dick Willebrandts, Klaas van Beeck, Ernst van ‘t Hoff en Boyd Bachman.

Speelden in de programma’s van Ramblers en Bachman het show-element een belangrijke rol, bij Willebrandts en Van ‘t Hoff stond de muziek voorop: pittige big band swing, geheel volgens Amerikaans recept. En ook wat de repertoires betreft zeer up to date, want de arrangeurs vingen via BBC-uitzendingen de nieuwste Amerikaanse en Engelse tophits en instrumentale stukken op die ze kopieerden of via eigen bewerkingen Nederland instuurden. Het Dick Willebrandts orkest telde ster-solisten als trompettist Kees van Dorsser, trombonist-arrangeur Pi Scheffer en klarinettist Cees Verschoor; Ernst van ‘t Hoff beschikte over ijzersterke krachten als trompettist Rinus van den Broek, gitarist-componist Hans Vlig, tenorsaxofonist Harry van der Kruk en pianist-arrangeur Bé Dubbe.

Vocalisten die zich bij deze orkesten verdienstelijk maakten waren Jan de Vries, de beste big band-zanger die ons land ooit heeft gekend (eerst aktief bij Ernst van ‘t Hoff, later bij Dick Willebrandts), Maria Zamöra (Ernst van ‘t Hoff) en Nellie Verschuur (Dick Willebrandts). Door hun collaboratie met de Duitse bezetter werden Willebrandts en Van ‘t Hoff na de oorlog door de ‘zuiveringscommissie’ uitgesloten van verdere activiteiten als orkestleider. Al deze concurrentie ten spijt beleefde de populariteit van The Ramblers gedurende de oorlogsjaren een hoogtepunt. Jack Bulterman: ‘We merkten niets van die andere orkesten. Hoe goed ze ook waren, onze instelling was veelzijdiger en bovendien waren we al vóór de oorlog een gevestigde naam geworden’.

Niet alleen in Nederland beleefden The Ramblers in de periode 1940-1945 gouden tijden, ook in België werden succesvolle tournees ondernomen. ‘Het waren grote triomftochten’, herinnert Bulterman zich. ‘Overal uitverkochte zalen, overal enthousiast publiek. Voor ons kwam er dan nog bij dat we ons in België ook muzikaal helemaal konden uitleven. De bepalingen waren er soepeler dan in Nederland. The Ramblers hebben in België hun beste platen gemaakt—tijdens de oorlog en vlak daarna, toen we als U.S. Army Band, zestien man sterk, in een tot Amerikaanse officersclub omgetoverde Brusselse dancing Le Boeuf Sur Le Toit speelden’. De zang, bij The Ramblers jarenlang verzorgd door Marcel Thielemans en Wim Poppink, kreeg in 1941 versterking door de komst in het orkest van trompettist-showman Ferry Barendse.

Tot de vele jazz-jongeren die ons land gedurende de oorlogsjaren rijk was behoorde klarinettist Peter Schilperoort in Den Haag. Hij liep met grote plannen rond en maakte een afspraak met de eigenaar van de St. Regis club dat hij in deze zaak ‘op de dag der bevrijding’ (zo luidde het contract) zou spelen met een jazz-groep. Op 5 mei 1945 is dat ook gebeurd. Samen met pianist Franks Vink, gitarist Wout Steenhuis, bassist Henny Frohwein en drummer Tonny Nüsser vormde Peter Schilperoort de basis van een orkest dat rondom zich weer een gezond Nederlands jazzleven zag groeien en dat steeds de inspiratie vond om daarvan jarenlang het onbetwiste middelpunt te blijven: de Dutch Swing College Band. Dit orkest, dat zich in 1948 ging specialiseren in het propageren van oude stijl-jazz (New Orleans- en dixie-landmuziek), heeft ook het buitenlad duidelijk gemaakt dat Europa in de Dutch Swing College Band een orkest bezat dat in de revival van de authentieke jazzvormen aan de top ging.

En zoals The Ramblers vóór de oorlog trots waren op hun samenwerking met Coleman Hawkins, zo was de Dutch Swing College Band dat in de jaren na de oorlog, toen het orkest op podium en plaat samenwerkte met de legendarische Amerikaanse sopraansaxofonist Sidney Bechet. Hij was de eerste uit de lange stoet van stersolisten die in de loop der jaren met de Dutch Swing College Band zouden optreden en van wie we hier memoreren; trompettist Nelson Williams, violist Joe Venuti en pianist Teddy Wilson. Hoewel ons land een groot aantal traditional jazz spelende orkesten heeft voortgebracht, is de Dutch Swing College Band steeds het toonaangevende oude stijl-orkest gebleven—ook nu nog, in de jaren zeventig.

Overigens begon de jazz in Nederland zich (in navolging van Amerika) in de jaren vijftig langzaam maar zeker los te maken van zijn bindingen met de amusementsmuziek. Jazzliefhebbers wensten niet langer showwerk aan te zien en hits te horen om bij een orkest zo nu en dan een vleugje jazz te kunnen opvangen, zoals vroeger. In de als paddestoelen uit de grond schietende jazzclubs werd de ‘eigen’ muziek bij voorkeur puur gespeeld: door oude stijl-orkesten of door ensembles die de moderne jazzvormen propageerden — met voorop de bop.

Rond 1950 formeerde pianist (later ook trompettist) Rob Pronk in Den Haag zijn veelbesproken Boptet, waarin de gebroeders Jerry en Ack van Rooyen op trompet excelleerden. In de jaren die volgden begon de moderne jazz steeds meer vaste voet te krijgen en kwamen musici naar voren als pianisten Rob Madna en Frans Eisen, klarinettist-altsaxofonist Herman Schoonderwalt, altsaxofonist Tony Vos, bassist Dick Bezemer en uiteraard drummer Wessel Ilcken, getrouwd met zangeres Rita Reys. Hoewel beiden al jarenlang in de muziek zaten, kwamen zij door hun werk in het buitenland pas in eigen contreien in het muzikale nieuws toen zij in 1954 een vast engagement kregen in de Amsterdamse jazztempel Sheherazade.

Begin 1955 begon ook de Nederlandse grammofoonplatenindustrie in te zien dat moderne jazz van eigen bodem best een kans mocht hebben op de zwarte schijf: Columbia bracht zes stukken op de (78 toeren) plaat onder het motto ‘Jazz From Holland‘, Philips bracht —met Michiel de Ruyter als producer—de eerste (25 cm) elpee aan de markt onder de naam ‘Jazz Behind The Dikes‘. Dankzij deze platen kon iedereen uitvoerig horen waartoe de Nederlandse moderne jazzmusici in staat waren — met als uitblinkers de combo’s van Rob Pronk, Rob Madna en Wessel Ilcken. Op de ‘Jazz Behind The Dikes‘ elpee zong Rita Reys, begeleid door laatstgenoemde groep, haar beroemd geworden versie van ‘My Funny Valentine‘.

Het tijdperk van de grote dansorkesten was inmiddels voorbij. Vierden The Ramblers in 1946 hun twintigjarig jubileum nog met overal uitverkochte zalen en had het in datzelfde jaar opgerichte AVRO Dansorkest The Skymasters, geleid door Pi Scheffer, evenmin te klagen over gebrek aan belangstelling — rond 1949 pakten donkere wolken zich samen rond de toekomst van deze grote orkesten. Theo Uden Masman bracht in het begin van de jaren vijftig zijn bezetting terug tot dertien man en verklaarde: ‘Grote orkesten zijn zorgenkinderen geworden. Ze kunnen alleen nog bestaan bij de gratie van de radio‘. Hij had maar al te zeer gelijk. Om Amerikaanse muziek te horen was men niet langer aangewezen op de korte golfuitzendin-gen vanuit de Verenigde Staten; dagelijks werden deze in Europa gerelayeerd door de AFN-zenders.

Waarbij nog kwam dat de jazzliefhebbers in Nederland steeds royaler konden kennismaken met het neusje van de zalm op jazzgebied uit Amerika: alle belangrijke jazzorkesten en combo’s bezochten regelmatig Europa, terwijl de platen die zij maakten meestal snel na de Amerikaanse release ook in Nederland in de winkel lagen. En over platen gesproken: dankzij disc-jockey Pete Felleman was Nederland in de late jaren veertig volledig op de hoogte van wat zich in de Amerikaanse moderne muziekwereld allemaal afspeelde. En dat was héél wat.

‘Wanneer we het peil bezien waarop de toplaag van onze musici staat, mogen we zeker niet ontevreden zijn,’ constateerde Chiel de Ruyter, die sinds 1952 zijn eigen radio-jazz-rubrieken heeft, in 1958. ‘Niet voor niets worden mensen als Rob Pronk en de gebroeders Van Rooyen door het buitenland aangezocht, is gitarist Wim Overgaauw één dag in ons land uit Düsseldorf op doorreis naar Marokko om daar met tenorsaxofonist Rudy Brink te gaan werken.

Niet om Rita Reys een plezier te doen liet men haar tournees door Amerika maken en opnamen met Art Blakey’s Jazz Messengers en niet omdat men nu eenmaal toch een bassist nodig had voor de inter-Europese Tower of Babel Band, speciaal geformeerd voor het Amerikaanse Newport Jazzfestival, koos men Ruud Jacobs. Amerikaanse top-instrumentalisten als Bob Cooper en Bud Shank lieten zich, in ons land en elders in Europa, niet door het Pim Jacobs trio begeleiden omdat het zulke aardige jongens zijn. Stuk voor stuk bewijzen dat onze musici hier, onder eigenlijk bijzonder ongunstige omstandigheden, een niveau hebben bereikt dat men internationaal mag noemen’.

Voor wat betreft die ‘ongunstige omstandigheden’ doelde De Ruyter op het feit dat de werkgelegenheid voor musici die uitsluitend jazz willen spelen in Nederland miniem is. Bijna twintig jaar later is de situatie nauwelijks veranderd. Nog steeds zit jazzmuziek in de verdrukking, zeker de moderne stromingen ervan. Keren we nog even terug naar de jaren vijftig, dan blijkt Nederland na de komst van de rock ‘n’ roll nog één combo te hebben voortgebracht die jazzhistorie zou schrijven: The Diamond Five. Oorspronkelijk geformeerd voor een optreden van één maand in Amsterdams jazz-mekka Sheherezade, had de groep zoveel succes dat het engagement zou uitlopen tot vier jaar. The Diamond Five, ontstaan uit de amateurformatie The Diamonds (winnaars van het AVRO Jazzconcours 1954), startten in Amsterdam in april 1958.

De bezetting: Cees Slinger, piano; Cees Smal, trombone en trompet; Harry Verbeke, tenorsaxofoon, Dick van der Capellen, bas en John Engels, drums. Een bezetting die een begrip werd en die slechts op één punt werd gewijzigd: na een auto-ongeval van de bassist werd deze vervangen door Jacques Schols. Toen in 1962 de Sheherezade niet meer te exploiteren bleek, viel de groep op incidentele optredens na uiteen. The Diamond Five, uitblinkers in de zogenaamde hard bop jazz hebben het geluk gehad regelmatig voor de VARA-radio te zijn opgetreden en een aantal uitstekende platen te maken, waaronder de elpee ‘Brilliant’ die de groep een Edison bezorgde.

Overigens vormen de jaren zestig een dieptepunt in de geschiedenis van de jazz in ons land. De belangstelling voor jazz leek gedaald tot het nulpunt, vooral na de komst van The Beatles. Na twaalf jaar verdween in 1961 het jazz-maandblad Rhythme… bekende orkesten en groepen werden ontbonden (Millers, Diamond Five, Ramblers)… enkele van onze beste jazzmusici verdwenen naar het buitenland en de ‘thuisblijvers’ probeerden werk te krijgen in de Hilversumse studio’s van radio en televisie.

All-round vakmensen als Herman Schoonderwalt en Cees Smal lukte dat moeiteloos. Schoonderwalt: ‘Met jazz kun je in Nederland je brood niet verdienen. Daarom ben ik amusements- en dansmuziek gaan spelen en wanneer je dat met een bepaalde opvatting doet, kan het je wel degelijk een kick geven. Maar je moet natuurlijk noten kunnen lezen, wil je er in de studio’s aan te pas komen. En daar ontbreekt het een aantal jazzmuzikanten helaas nog aan; aan all-roundheid’.

All-round was in ieder geval pianist Louis van Dijk, die na een gedegen conservatorium-op-leiding de jazz indook. Hij won in 1961 het Loosdrecht Jazzconcours en kreeg niet lang daarna de kans een elpee te maken. Louis van Dijk: ‘Ik mocht het repertoire zelf uitzoeken, alleen ‘Bluesette‘ moest erop van de platenmaatschappij. Het is mijn enige echt jazz-elpee geworden, want in de jaren daarna werd ik leverancier van super-achtergrondmuziek. Maar ik heb daar nooit spijt van gehad. Ik voel me al lang geen jazzmusicus meer. Ik verdien nu uitstekend en wanneer ik jazz was blijven spelen dan had ik nu ergens op een zolderkamertje brood met pindakaas zitten eten.’

Ook Pim Jacobs ging de commerciële kant op —met zijn trio, waarbij zijn vrouw Rita Reys al dan niet zong, met televisie-presentatiewerk en met elpees waarop hij zich liet omlijsten door het grote orkest van Rogier van Otterloo.

Een big band die uitsluitend jazz speelde in de jaren zestig was het grote orkest van Boy Edgar. De band speelde radio-uitzendingen voor de VARA en maakte enkele elpees. Edgars band bestond voornamelijk uit radiomusici, die de jazz als hobby beoefenden en telde pro-minten als trompettist Ado Broodboom, altsaxofonist Piet Noordijk en tenorsaxofonist Toon van Vliet. Maar ook het Boy Edgar orkest, dat nogal eens wisselde van bezetting, kon zich op de lange duur niet handhaven en verdween geruisloos van het jazz-toneel.

Nieuw in de jaren zestig was het geluid van een aantal jonge musici, die zich steeds minder op Amerika gingen richten. Ze creëerden een eigen sound, waarbij het improviseren wel centraal stond, maar dan steunend op andere bronnen dan die van de jazz alleen. Veelzeggend voor het werk van deze improviserende musici is een uitspraak van pianist Leo Cuypers: ‘Een wals van Strauss is voor mij even inspirerend als een bluesschema.’ Musici die deze nieuwe richting zijn toegedaan zijn o.a. Misha Mengelberg, Willem Breuker, Hans Dulfer en Han Bennink. Oudere jazzliefhebbers kunnen hun muziek niet als jazz accepteren, terwijl de meeste jongeren die ervan kennisnemen toch de pop prefereren.

Gelukkig voor de jazz kwam er in het begin van de jaren zeventig langzaam maar zeker een opleving, o.a. het gevolg van de nostalgie-rage. Herreleases van jazz-elpees uit lang vervlogen dagen worden uitstekend verkocht… jazzconcerten worden weer flink bezocht… jazzclubs gaan weer van start. Peter Schilperoort: ‘Het is bijzonder verheugend om te zien dat ook jongeren zich weer met jazz gaan bemoeien. Ze komen naar je toe, vragen bezettingen en opname-data van oude grammofoonplaten, willen alles weten van toen. Toen The Beatles kwamen, dacht ik: nu hebben we het gehad, het is afgelopen. Maar ik heb mijn mening gelukkig moeten herzien. De ondergang van de jazz is al zo vaak voorspeld, maar steeds blijkt weer dat die muziek toch niet kapot is te krijgen!’




Geschiedenis Muziek, Site by Moonpub NET, The Netherlands © 2021 Frontier Theme
Click to listen highlighted text!