Howard Hanson, geboren 28 October 1896 te Wahoo, Nebraska, studeerde aanvankelijk aan het Luther-College in zijn geboorteplaats, later aan het Instituut of Musical Art te New York. Hij werd aan verschillende Colleges als leerkracht verbonden, en is actief werkzaam in organisaties ter bevordering van de beoefening van Nationale Muziek.
Hanson is een romantisch componist, conservatief in zijn vormgeving en in wezen afkerig van het experimentele. Hij schreef vele werken, waarvan zijn opera Merry Mount en zijn ie en 2e Symphonie de voornaamste bekendheid aan zijn naam gaven.
In zijn opera (1932) geeft hij blijk van technische bedrevenheid, in zijn ie symphonie, welke hij in 1922 te Rome schreef, de z.g. Nordic symphony, geeft hij in de opdrachten ,,To My Mother” en ,,To My Father” erkenning aan hun Zweedse afkomst, door motieven uit de Zweedse volksliederen te kiezen. In zijn 2e Symphonie (1930), de Romantische, verklaart hij zijn ontvluchten aan de moderne muziek. Behalve deze werken schreef hij symphonische gedichten, suites, koorwerken, — o.a. een transcriptie van Palestrina’s Marcelli-Mis voor gemengd koor en orkest (1937), voorts kwintetten en kwartetten, piano-muziek en liederen.
Gecomponeerd in 1930 wordt deze symphonie reeds in hetzelfde jaar uitgevoerd en heeft sindsdien repertoire gehouden. Herman Scherchen geeft in 1938 in „Musical America” een beoordeling, dat hij aanvankelijk weinig persoonlijk element in dit werk zag, doch dat dit naarmate men er meer mede kennis maakt, steeds gaat groeien.
Het werk bestaat uit drie delen. Het eerste deel, Adagio-Allegro moderato, geeft een inleiding door de houtblazers, achtereenvolgens gevolgd door de hoorns, de strijkers en tenslotte het volledig koper-ensemble. Daarna treedt het hoofdthema op door de 4 hoorns, begeleid door strijkers en hout, in omkering geïmiteerd door trompetten, strijkers en hout. Na een overgang treedt het tweede thema op, ondergeschikt in de strijkers, doch contrapuntisch in de solohoornpartij. Daarop volgt de doorwerking met de terugkeer van het hoofdthema als climax. Een korte Coda sluit dit deel af.
Het 2e deel, Andante con tenerezza, is in de liedvorm; het ie gedeelte voornamelijk met het thema door het hout, het 2e gedeelte met koper, overgenomen uit de inleiding van het ie deel en het 2e thema uit ditzelfde deel.
Het 3e deel, Allegro con brio, grijpt evenzeer met de thematiek terug op het ie deel; het 2e thema treedt naar voren in het Molto meno moso, met de celli, waarop’ de doorwerking volgt. Een korte Coda geeft met een fanfare-slot het einde.
Zijn 4e symphonie (1943) schreef hij ter nagedachtenis aan zijn vader. De 4 delen kregen de naam ener Mis: Kyrie, Requiescat; Dies Irae; en Lux Aeterna.
Het Kyrie is van grote bewogenheid, onstuimig in klank met fragmenten van dans- en liedachtige thema’s, afgesloten door een koraalmatig Coda;
het 2e deel is eenvoudig met een thema van een 8-tonige ladder, allereerst voorgedragen door de fagot; het 3e deel is hevig en klinkt als een verbitterd scherzo; het 4e deel heeft de vredige stemming, door stormachtige delen onderbroken, doch afsluitend in een majeur-drieklank, de lof aan de Drieëenheid Gods.