Gustav Holst (1874 – 1934)

GUSTAV HOLST was zoon en kleinzoon van musici van Zweedse voorouders. Hij studeerde aan het Royal College of Music te Londen maar moest op 17-jarige leeftijd een aangevangen pianistencarriere opgeven vanwege een zenuwontsteking in zijn rechterarm die hem tot aan zijn dood heeft geplaagd.

Na zijn eindexamen verdiende hij het brood als 1e trombonist en repetitor van de Carl Rosa Opera Company en daarna werd hij leraar aan verschillende muziekscholen en avondcursussen.

In 1923 velde hem tijdelijk een zenuwcrisis als gevolg van te hard werken. Weer hersteld bereisde hij Europa, steunde het Engelse muziekleven met raad en daad, maakte grote tochten door het engelse landschap, hield zich op met zijn geliefde schilderijen en Engelse musea en trachtte zijn leven zo prettig mogelijk in te richten. Hij bracht het zelfs tot de leiding van een leergang aan de Harvard University in de VS. De laatste jaren voor zijn dood was hij bedlegerig maar bleef hij componeren. Zijn invloed op jongere componisten is vrij groot geweest, niet in het minst door zijn wijze economie bij het hanteren van de muzikaal-expressieve middelen aan het begin van de 20e eeuw.

Van zijn werken mogen met ere genoemd worden: de opera’s The Perfect Fool (1922) en At The Boar’s Head (1924) – de orkestsuite The Planets (1917) waarin hemellichamen vereenzelvigd met hun mythologische naamgevers, suggestief en hier en daar zelfs vermakelijk muzikaal zijn geportretteerd – en het koorwerk The Hymn of Jesus voor 2 koren, vrouwenkoor en orkest (1917).